Thuis, het verhaal van A

Een groot deel van haar jonge leven bracht A door in psychiatrische inrichtingen. Een week voor het interview probeerde ze zelfmoord te plegen. Waarom? Seksueel misbruik door haar vader, een wegkijkende moeder en een streng gereformeerde opvoeding hebben haar getekend. ‘Pijn verdrijft pijn’ is afkomstig uit ‘Thuis, portretten van dak- en thuislozen’, jubileumuitgave van de Rotonde. Opgenomen in november 2001. Opnieuw geredigeerd voor nonfiXe.

Pijn verdrijft pijn

Sorry dat ik steeds op mijn horloge kijk, maar dit is een raar moment voor me. Een tijdstip waarbij ik even stil wil staan. Deze dag, een week geleden, over vijftien minuten, om 16.45h, heb ik afscheid van het leven genomen. Ik barricadeerde mijn deur en schreef een briefje. Op het bed, waar jij nu zit, rookte ik mijn laatste sigaret. Daarna nam ik de pillen. Het is niet de eerste keer dat ik probeer te sterven. Maar het is wel de eerste keer dat ik het met zoveel berusting en zonder wanhoop, doe.

De frêle jonge vrouw kijkt peinzend naar het smalle eenpersoonsbed. Zelf zit ze kaarsrecht op de enige stoel. De kamer is klein, sober en netjes, zonder de tierlantijnen die je bij een twintigjarige verwacht.

Ik wilde niet dood
De gedachte aan de dood is mijn hoofd ingeslopen en sijpelde langzaam door ze mij helemaal doordrenkte. Zelfmoord pleeg je niet abrupt. In feite leid je jezelf naar het moment waarop het een logisch gevolg is van de werkelijkheid in je hoofd. Ik heb het laten gebeuren, alle gedachten toegelaten en niets uitgesproken. Aan de buitenkant was niets te merken. Er was niet de heftigheid zoals andere keren. Toen wilde ik niet dood. Ik wilde een ander leven. Deze keer vroeg ik niet om aandacht of om hulp.  Ik dacht alleen
‘het is goed zo, het is goed dat ik nu sterf’. Het was een mantra. Ik hoefde niet meer. Ik hoefde niet meer aan verwachtingen te voldoen. Het gevoel van berusting was bevrijdend.

Alleen het Reformatorisch Dagblad – geen radio of tv
De gemeenschap waarbinnen ik opgroeide is klein en besloten. We staan buiten de samenleving. Geen radio, geen televisie, geen internet. Wel een krant: het Reformatorisch Dagblad. Daarin staat alleen ‘geschikt’ nieuws. De bibliotheek op school leent goedgekeurde boeken uit. Ik mocht niet naar de openbare bibliotheek. Ik mocht geen lange broek dragen, zelfs niet als ik ging schaatsen. Dat past een meisje niet. Ik herinner me dat ik een pyjamabroek kreeg. Fantastisch. Maar ik mocht niet naar beneden met die broek aan, ik mocht hem alleen op mijn kamer, tijdens het slapen, dragen.

Bloed zien
De zomer voordat ik in het ziekenhuis belandde, liep ik van huis weg. Ik voelde me een outcast en had een hekel aan mezelf. Die zomer heb ik me voor de eerste keer bewust verwond. Met mijn nagels en met glas. Ik wilde mijn bloed zien vloeien. Toen was ik nog bang voor de pijn. Dat is later veranderd. Later wilde ik pijn voelen, om de andere pijn te verdrijven.

Mijn vader deed dingen met mij die je niet hoort te doen met een kind van elf jaar. Hoe het precies begon, kan ik me niet herinneren. Ik besefte niet dat zijn spelletjes ongezond waren. Ik keek erg tegen mijn vader op. Hij had veel aanzien in de gemeenschap. Ik dacht dat hij die dingen met me deed omdat hij van me hield. Ik verwarde seks met liefde. Iets waar ik trouwens nog steeds moeite mee heb. Mijn oudere broer deed het ook. Dat staat me scherper bij. Het begon met ‘doktertje spelen’.

In de herfst van 1997 ben ik voor de eerste keer opgenomen in een gesloten psychiatrische kliniek. Ik was 16 jaar. Het was een vreemde omgeving. Alleen al de televisie in het ziekenhuis was een openbaring voor me. Tegelijkertijd viel ik erg uit de toon, met mijn lange rokken en stiltes voor het eten. Er kwamen veel vragen bij me op.

In de isoleercel – bescherming?
Mijn armen zitten vol littekens, kijk maar. Dat heb ik zelf gedaan. Ook terwijl ik in de gesloten inrichting zat. Eerst sloten ze me af en toe op. Het hielp niet. Daarna heb ik acht maanden onafgebroken in de isoleercel gezeten. Omdat ik bleef automutileren. Zo’n cel is ongeveer twee bij twee meter, met ronde hoeken. Er ligt een matras die je niet kapot kunt maken. Je moet poepen en plassen in een kartonnen pot. Die valt een paar uur na gebruik uit elkaar. Je drinkt uit kartonnen bekers. Je hemd en deken zijn van een stof die je niet kunt scheuren. Als je ongesteld bent, krijg je een papieren onderbroekje, want aan een tampon zit een touwtje. Je voelt je alleen, vies en ranzig. Ik zat daar 23 uur per dag. Het was niet bedoeld als straf, maar als bescherming. Bescherming tegen mezelf.

Ik denk dat mijn moeder in het begin niet wist wat er met mij gebeurde. Ze ontkent nog steeds. Ze kan niet anders. Ze is volledig ondergeschikt aan mijn vader. De man staat boven de vrouw. Zijn autoriteit is onbetwist. Hij neemt alle beslissingen. Zij moet volgen.

Ik zocht erkenning
Toch verzon ik steeds nieuwe manieren om aan scherpe voorwerpen te komen, waar ik mezelf pijn mee kon doen. Ik had de hele dag de tijd om plannetjes te bedenken om uit te voeren tijdens het ene uur buiten. Ik leende scheermesjes van medepatiënten, zogenaamd om mijn benen te ontharen. Soms vroeg ik of ik oorbellen mocht dragen tijdens het luchten. Ik wist wanneer er wisseling van de wacht was. Dan smokkelde ik de oorbellen de cel binnen door ze onder mijn tong te bewaren. Waarom? Om mezelf mee te
krassen. Ik liep met de knoken van mijn vingers langs de muur rondjes door de cel, tot mijn handen helemaal kapot waren. Ik bonkte mijn hoofd met alle kracht die in me zat, tegen de muur. Er zijn wel eens acht volwassen verpleegkundigen nodig geweest om mij tegen te houden. Je snapt niet waar de kracht vandaan komt. Toen ze me eenmaal vastgebonden hadden op een bed, stonden die mensen uitgeput het zweet van hun voorhoofd te vegen. Je doet al die dingen, je doet jezelf expres pijn om de andere pijn niet te hoeven voelen. Je hoeft dan nergens meer aan te denken, concentreert je volledig op die lichamelijke pijn. Dat is langzaam zo gegroeid, ik kreeg alsmaar niet de erkenning die ik zocht. Mijn vader gaf niet toe wat hij gedaan had. Mijn moeder geloofde me niet. In de inrichting sloten ze me op.

Er was gewoon te weinig personeel, maar voor mij voelde het als een straf. Om me te stimuleren bedachten ze stappenplannen met beloningen. Bijvoorbeeld een uur extra naar buiten als ik zeven dagen niet bonkte. Ze waren heel consequent: hield ik me niet aan de afspraak, dan ging de beloning niet door.

Ontsnappen
Op een dag had ik een wandelingetje verdiend. Op het terrein van het ziekenhuis, niet daarbuiten. Een uitzendkracht ging mee. Ze had een telefoon bij zich. De uitzendkracht kende de afspraken niet. Ik liep met haar van het terrein. Naar een brug over een sloot. We wandelden de brug op. Ik wachtte op het juiste moment, als een kat die wil aanvallen. Toen gaf ik haar een harde duw. Ze viel in het water. De telefoon werd nat. Die zou niet meer werken. Ik ontsnapte, in de richting van het station. Niet voor lang. Al voordat ik het perron op liep, pakten ze me.

De vrouw die me begeleidde had beide enkels gebroken in het ondiepe water. Dat was nooit mijn bedoeling geweest. Ik wilde haar geen pijn doen. Ik haatte mezelf nog meer. Weer belandde ik in de isoleercel. Nadat ik mijn straf had uitgezeten, werd ik overgeplaatst, naar de afdeling volwassen psychiatrie.

Volwassen psychiatrie
Daar was het erg zwaar. Ze gaan er veel harder met patiënten om. Er is simpelweg te weinig verpleging. Drie verpleegkundigen op 20 patiënten tegen drie op acht bij de jeugdafdeling. Ik kreeg ineens een eigen kamer en mocht doen wat ik wilde. Ik snapte er niets van. Geloofde het niet. Ik legde ’s nachts een sinasappel voor de deur. Om te kijken of er iemand binnenkwam terwijl ik sliep. De volgende ochtend lag de sinasappel nog precies op dezelfde plek. Dat gaf een kick. Ik kon zonder controle! De euforie duurde twee dagen. Mijn mede patiënten waren volwassenen die dachten dat ze god waren,
stemmen hoorden, aan zware depressies leden. Ik zat tussen anderen die ook sneden. Ik gleed weg.

Aangifte van seksueel misbruik doen?
Drie jaar worstelde ik met de verpleging en vooral met mezelf. Ik werd niet beter. Een van de psychiaters opperde om aangifte van seksueel misbruik te doen. Ik kan niet onder woorden brengen wat een strijd het voor me was. Alleen al van het idee om mijn vader aan te geven bij de politie, tolde mijn hoofd. Mijn broers en zussen wisten niets. Mijn moeder vond dat ik gewoon alleen maar ziek was en dingen verbeeldde. Bij mijn vader hoefde ik natuurlijk helemaal niet aan te kloppen. Mijn enige verlangen was dat hij eerlijk zou zijn: ‘Papa, geef het toe. Zeg dat ik niet gek ben. Zeg wat je hebt gedaan’. Vreemd genoeg was hij voor mijn gevoel nog steeds de enige bij wie ik met problemen terecht kon. De enige bij wie ik liefde vond. In mijn jeugd was hij mijn wereld, mijn held. Dat misbruik nam ik op de koop toe. Het was te pijnlijk om hem van zijn voetstuk te laten vallen.

Mijn vader – de belangrijkste man
Ik slingerde heen en weer: ik houd van hem/ ik haat hem. Ik dacht: Misschien ligt het aan mij. Misschien ben ik de schuldige. Ik had hem nodig, zoals iedere dochter haar vader. Ik zocht hem op. Zelfs als hij me vroeg weg te blijven. Weet je, grenzen worden langzaam verlegd, zo langzaam dat mijn vader het zelf niet eens door had. Toen ik hem vroeg waarom hij het gedaan had, zei hij: ‘Omdat ik van je houd. Ik wilde je beschermen en misschien ben ik te ver gegaan’. Meer heeft hij niet toegegeven. Zonder dat ik het wil,
is mijn vader de belangrijkste man in mijn leven. Dat zal hij altijd blijven. Belangrijkste wil niet zeggen de prettigste.

Zeg dat het waar is!
Aangifte doen, was nog moeilijker dan ik verwacht had. Twee agenten namen alles op wat ik zei. Ze schreven terwijl ik praatte. Ik moest ieder detail vertellen. Op een gegeven moment vroegen ze zelfs waarom ik aangifte deed. Ik had het toch geprobeerd, ik had geprobeerd met mijn vader te praten. Maar híj wilde niet. Híj was niet eerlijk. Wat kon ik anders? Ik deed aangifte om hem te dwingen toe te geven. Ik dacht echt dat de politie die macht had. Als hij maar zou zeggen dat het waar was, dat ik niet gek was. Als hij het maar zou erkennen, dan zou ik verder kunnen.

Schuldgevoel
Een paar dagen later werd mijn vader aangehouden. Mijn broers en zussen wisten nog steeds van niets. Het verhaal kwam in de krant. Het is heel raar, als je ’s ochtends in het ziekenhuis de krant openslaat en je eigen verhaal leest. Het hielp mij niet. Integendeel, het was een sensatiebelust artikel. Dingen werden voor mij ingevuld en mij was niets gevraagd. Een enorm schuldgevoel overviel me, wat had ik papa aangedaan?

Bestemming Schiphol
Radeloos rende ik het ziekenhuis uit. Ik liftte naar Schiphol. Daar kocht ik een last minute met mijn pinpasje. Vreemd dat ik dat kon. Ik had geen paspoort, alleen een identiteitskaart. Open wonden op mijn handen. Ik had geen bagage. De lokettiste vroeg waar ik heen wilde.  ‘Welke bestemmingen hebben jullie?’ Het ticket voerde naar Ierland. Drie dagen later zou het vliegtuig vertrekken. Die drie dagen heb ik stilletjes doorgebracht in een hotelletje. Ik ben niet buiten geweest. Mijn geld was nu zo ongeveer wel op.

Ierland
In Ierland rijden de auto’s aan de verkeerde kant van de weg en ik versta de mensen niet. Mijn Engels is slecht. Ik had geen medicijnen bij me. Uiteindelijk kon ik iemand duidelijk maken dat ik naar een ziekenhuis moest, niet voor mensen die hun been gebroken hebben, maar voor mensen die ziek zijn in hun hoofd. Ik moest pillen hebben. Een man bracht me naar een inrichting. Wat kon ik doen? In Ierland, zonder geld, zonder de taal te spreken? Ik belde toch mijn ouders maar. Via de ambassade en mijn
eigen psychiater ben ik weer naar Nederland gekomen.

Brand stichten
Dinsdag 13 juni 2000. Ik kreeg nieuwe medicijnen. Ik was nog erg in de war van het krantenartikel. Een stagiaire deed de deur open. Ik weet nog niet hoe ik weggekomen ben. Twee uur later werd ik opgepakt. Ik had brand gesticht in een school. Het was, geloof ik, een basisschool. Nu was ik officieel crimineel. Ik belandde in het Pieter Baancentrum. Het klinkt raar, maar daar heb ik de beste tijd van mijn leven gehad. Die mensen waren de eersten die mij begrepen. Ik hoefde niet te automutileren, ik hoefde niet met mijn hoofd te bonken om de pijn te tonen. Veel mensen verwachten dat je kunt zien dat ik kapot ben. Maar het gevoel achter mijn lach kun je niet zien. Ik hunker ernaar om aardig gevonden te worden. Ik probeer een beeld van mezelf te scheppen waar mensen respect voor hebben. Ik wil aan de verwachtingen van anderen voldoen. Dat gaat niet vanzelf.  Ik moet veel verstoppen. Daarom heb ik regels voor mezelf, bijvoorbeeld eetregels. Op het Pieter Baancentrum hoefde dat niet. Ik voelde geen verwachtingen.

Opvanghuis
De rechtbank verklaarde mij sterk verminderd toerekeningsvatbaar en ik kwam vrij. De reclassering regelde opvang in Utrecht. Ik kreeg een tasje met kleren, een treinkaartje en een adres. Met andere woorden ‘zoek  het maar uit’. Dat kan gewoon niet op die manier. Maar goed, ik was blij in ieder geval een slaapplaats te hebben. Ik belde naar huis voor het adres van een tante en oom, de enigen in de familie die mij geloven. Dat kreeg ik dus niet. Wel kreeg ik het telefoonnummer van een ‘neutrale’ oom. Hij haalde me op van het station en bracht me naar het opvanghuis. Ook gaf hij me wat extra geld.

Rondhangen op Hoog Catharijne
De opvang was verschrikkelijk. Om 09.00h moesten we naar buiten en pas om 16.00h mochten we weer terug naar binnen. Hoe je de dag doorbracht, moest je zelf maar weten. Je kreeg iedere dag fl. 5,- mee. Maar ik had 4 jaar opgesloten gezeten! Eerst drie jaar in de psychiatrische kliniek en daarna in de gevangenis. Ik had geen warme kleren. Ik had niet eens een jas. Ik kwam immers nooit buiten. Wat doe je dan? Je gaat naar Hoog Catharijne. Daar is het droog en minder koud. Al die mensen. Mensen met koffers. Mensen die naar hun werk gaan en weer terug komen. Etende mensen, rennende mensen. Je kunt je tussen duizend mensen héél alleen voelen! Ik wilde weer brand stichten. Dan word je tenminste opgesloten waar het warm is en waar je goed eten krijgt. Ik heb twee weken in Utrecht gewoond, tweeënhalve week eigenlijk, tussen daklozen en drugsverslaafden. Natuurlijk probeerde ik het ook een keer. Onmiddellijk konden ze de ambulance bellen, drugs en mijn medicijnen bleken een erg slechte combinatie. Gelukkig maar.

De Rotonde
Toen ben ik, via de reclassering, bij de Rotonde terecht gekomen. Ik woon hier nu acht maanden. Tot vorige week woonde ik op Zolder. Dat is begeleid kamerwonen. Het lijkt wel wat op een studentenhuis. Je woont met vijf anderen, ieder in een eigen kamer. De mensen hier helpen met praktische zaken. Ze begeleiden en vormen een brug naar andere hulpverlening, zoals de geestelijke gezondheidszorg.

Pillen in mijn buik
Toch groeide de gedachte aan de dood zich vertakkend en vastzuigend als een klimop in mijn hoofd. Geruisloos nam ze me over. Ik besefte het niet, zag het gevaar niet. Liet me mee leiden in de overtuiging dat het goed was. Afgelopen woensdag om kwart voor vijf was het moment daar. Het is niet gelukt. Ondanks mijn vastberadenheid. Ondanks de koelbloedigheid waarmee ik voorbereidingen trof. Iemand vond me, met de pillen in mijn buik op bed. Ik ontwaakte ’s nachts in een ziekenhuis. Eerst huilde ik van frustratie. Waarom laten ze me niet gewoon gaan? Later ontstond een ander besef:
Blijkbaar wil god nog niet dat ik sterf. Dus geeft hij me ook de kracht om te leven. Dat geloof ik zonder meer. Mijn god is niet de god van mijn ouders. Ik geloof in een god die er onvoorwaardelijk is, 24 uur per dag.

Stap
Ik sta op dit moment heel onzeker in het leven en heb geen enkel perspectief. Ik probeer bij de dag te leven. Er is niets wat ik wil van het leven. Er is niets waarvan ik denk: dat moet ik nog doen. Maar gisteren heb ik geaccepteerd dat ik me slecht voel. Dat is een stap.

Frank van Empel & Caro Sicking, nonfiXe, 070110

Meer Thuis: Het verhaal van C