Op mijn tafel ligt een boek van Dave Pelzer ‘Ik had geen naam’. Het gaat over een jongen die door zijn moeder mishandeld werd en pas weer bij zijn gevoel leerde te komen toen hij zelf een kind kreeg. Een vriendin heeft het mij gegeven. Ze dacht dat ik er dingen in zou herkennen. Soms is het lezen met zweet en tranen.
Mijn moeder had ook losse handen. Regelmatig werd ik het huis door gemept. Een buurman deed rare, seksuele spelletjes met mij. Volgens mijn moeder was dat niet waar. Volgens de politie deed hij dat al met me toen ik nog een peuter van twee was. Ikzelf heb herinneringen hieraan vanaf ongeveer mijn vierde verjaardag. Mijn vader werd heel erg kwaad toen hij erachter kwam. Hij mishandelde de buurman ernstig. De buurman werd opgenomen in het ziekenhuis en mijn vader belandde in de gevangenis. De politie had de handen vol aan hem. Ik schoot erbij in, werd aan mijn lot overgelaten en bleef wonen bij de moeder die mijn verhaal niet geloofde.
Toen ik zes was, werd ik uit huis geplaatst. Ik had mijn moeder met een mes gestoken. Ze had me net een keer teveel geslagen, denk ik. Ik kan het me niet meer herinneren. Vanaf dat moment ging ik van internaat naar internaat. Toen begon ik pas te beseffen wat die buurman met me had gedaan. Dat kwam door alle vragen die me werden gesteld. Ik had hem eigenlijk beschouwd als een lieve man die af en toe rare spelletjes deed.
Niemand vond mij te handhaven. Ikzelf wilde vooral afstand houden, mensen die te dichtbij komen, doen je pijn. Ik wist niet beter. Dus ik was erg afwerend en negatief naar iedereen. Ik had een grote mond en sloeg er snel op. Niemand prikte er doorheen, of niemand wilde die moeite nemen … Zie je, ik ben geen heilige. Ik kan me weren, zowel met mijn mond als met mijn handen. Heb ook nog op kickboxen gezeten. Maar die weerbaarheid heb ik ook altijd hard nodig gehad. Niemand beschermde mij, toen ik een kind was al niet. Mijn vader zat in de gevangenis en mijn moeder geloofde me niet en mishandelde me daarnaast ook nog eens. Ik heb inmiddels wel geleerd dat het niet altijd goed is om overal meteen bovenop te springen, maar het kost me nog wel eens moeite. Jarenlang heeft deze houding me in leven gehouden, dat is moeilijk af te leren. Maar inmiddels heb ik mijn opvliegendheid aardig onder controle, behalve als ik geen uitweg zie of mijn kind of ik bedreigd worden. Dan komt het oude overlevingsmechanisme weer boven en kost het me heel veel moeite me te beheersen.
Toen ik zestien was, werd ik van het laatste internaat afgestuurd en ging op kamers. Geen enkele instelling accepteerde mij meer. Ik kreeg geld van jeugdzorg, waar ik een voogd had. Dat geld was het enige wat me aan die instelling bond. Ik was er zo aan gewend geraakt dat ik voor mezelf op moest komen. Ik was er zo aan gewend geraakt dat niemand me begreep, dat niemand van me leek te houden.
Toch kwam ik een vriendje, Giovanni, tegen. Hij werkte in een coffeeshop. Hij was heel spannend, heel gevaarlijk, maar had tegelijk een klein hartje. Ja, misschien wel net als ik zelf. Hij gaf me liefde en sloeg me. Precies zoals ik gewend was. Precies zoals ik dacht dat het hoorde. Ik blowde af en toe, maar was geen drugsverslaafde. Toen werd ik zwanger. Ik raakte volledig in paniek, wist niet wat ik moest doen, kon er met niemand over praten. Ik verborg mijn zwangerschap. Ik hoorde zo vaak dat drugs je alle zorgen deden vergeten en ging ook gebruiken. Na zeven maanden werd de baby geboren, op 27 december. Twee dagen later overleed ze. Ik kan je niet vertellen hoe verschrikkelijk ik me toen voelde, hoe zwart mijn wereld was, hoe zwaar mijn schuld woog. Ik draaide helemaal door, ging nog meer drugs gebruiken, alles door elkaar. Ik werd gek. Een paar keer heb ik geprobeerd er een einde aan te maken. Ik huilde na elke mislukte poging.
Twee jaar geleden werd ik weer zwanger. Ik was vastbesloten het dit keer anders te doen. Ik stopte radicaal met alle drugs, ook met blowen en roken. Dat deed ik helemaal op eigen kracht. Ik werd er wel ontzettend ziek van en heb veel pijn gehad. Ik verwachtte ook van Gio dat hij anders ging leven. We hadden een wietplantage, die moest er van mij uit. Ik wilde dat hij verantwoordelijkheid nam. Ik wilde het deze keer goed doen, zo vaak krijg je geen herkansing in het leven. Ik wist dat mijn vriend al een zoon had. Ik kende het kind goed, zorgde er regelmatig voor. Ook kon ik goed overweg met de moeder van de jongen, Patricia. Toen ik vijf maanden zwanger was, bleek Giovanni echter nog vijf kinderen te hebben waarover hij me niet had verteld. De spanningen liepen op. Het werd zo erg dat hij, in een vechtpartij, alle tien mijn vingers brak met een stofzuigerslang. Ik was zeven maanden zwanger toen ik hem verliet.
Hij woont inmiddels in Washington, bij een Amerikaanse vriendin. Hij werkt daar als lasser. Ze hebben elkaar leren kennen toen wij nog samen waren. Ik wist wel dat hij ook naar andere vrouwen ging. Daar was hij altijd open over geweest. Met haar echter ging alles stiekem. Daar heb ik nog steeds moeite mee. Inmiddels is zij zwanger van zijn tweede kind. 10 januari 2002 komt hij naar Nederland om mij en ons dochtertje te bezoeken, daar kijk ik erg naar uit.
Nadat ik Giovanni had verlaten, ging ik naar mijn oma. De moeder van mijn moeder. Zij is hetzelfde als mijn moeder, dus dat ging niet lang goed. Ik ben daar een maand gebleven. Patricia, op wiens zoontje ik vaak gepast had, wilde iets terug doen en bood me aan dat ik bij haar mocht komen. Daar ben ik gebleven tot mijn dochtertje, Roxanne, een maand oud was. Toen heb ik me aangemeld bij het Thuislozen Team in Den Haag. Ik kreeg een plekje in een tienerpand, woonde samen met zes andere meiden. Af en toe was er begeleiding en een keer per week gingen we geld halen. Het ging mis vanwege mijn vader. Mijn vader is een racist. Dat is een stuk van hem waar ik verschrikkelijk veel moeite mee heb. Roxanne, mijn dochter, is nota bene half Surinaams. Ze heeft, nog, een vrij blanke huid. Mijn vader maakt vaak racistische opmerkingen. Hij heeft me wel eens gezegd dat hij niet met Roxanne zou gaan wandelen als ze een zwarte huidskleur zou hebben. Toen heb ik hem verteld dat hij geen opa is van mijn kind. Toch heb ik wel gevoel voor hem. Hij is de enige die het voor mij heeft opgenomen toen ik nog een kind was. Hij is zelfs voor me de gevangenis in gegaan. Het is een beetje een tweeslachtige verhouding.
In ieder geval, in dat pand in Den Haag woonden ook AMA’s, Alleenstaande Minderjarige Asielzoekers, buitenlandse meisjes dus. Mijn vader was helemaal door het lint gegaan en had gedreigd alle buitenlanders in dat huis te doden. Zijn dreigementen werden erg serieus genomen, vooral nadat hij bij mijn moeder de ramen had ingegooid en mijn broertje had aangereden om achter mijn adres te komen. Hij was altijd dronken als hij dit soort dingen deed. De angst zat er goed in en om de anderen te beschermen, zetten de mensen van het Thuislozen Team mij van de ene op de andere dag het huis uit. Gelukkig kon ik Roxanne bij Patricia brengen. Zelf sliep ik bij vrienden, telkens op een ander adres en ervoor zorgend dat het Nederlanders waren, zodat, als mijn vader er achter kwam, deze mensen geen gevaar zouden lopen.
Uiteindelijk kon ik met mijn dochtertje terecht bij het Fionhuis in Den Haag. Daar had ik het gevoel dat ik niet serieus werd genomen. Ze hadden allerlei vooroordelen. Ik had niet het gevoel dat ik serieus genomen werd. Ze gingen ervan uit dat ik mijn kind mishandelde, omdat ik vroeger zelf mishandeld werd. Het klopt dat Roxanne in die periode rode oortjes had. Toen er echt naar werd gekeken, bleek dat ze een dubbele oorontsteking had opgelopen. De baby huilde ook veel. Ik vloekte en schold als ik wanhopig werd van het gejank, maar ik zou haar nooit iets aan doen. Ik zou blowen in het bijzijn van mijn baby en het kind koud eten geven. Van alle beschuldigingen werd ik zo kwaad, en voelde ik me zo machteloos, dat ik reageerde op de enige manier die ik geleerd had. Ik werd agressief en bedreigde mijn begeleider. Dus werd ik overgeplaatst. Naar de crisisopvang in Rotterdam. We zaten er met zes gezinnen op een kamer. Ik kreeg geen rust. Het ging helemaal niet goed. Daar kon ik niet blijven. Zo belandde ik in Gouda. Ik kreeg een eigen kamer. Er was 24 uur begeleiding. In hetzelfde pand was de nachtopvang voor daklozen, die kwamen daar douchen. Ondertussen bleek dat het Fion de kinderbescherming had ingeschakeld. Ze dreigden mijn kind bij me weg te nemen. De hele situatie werd zo bedreigend voor me, dat ik helemaal door het lint ging. Weer bedreigde ik een begeleider. Er werd gesproken over een instabiele situatie en overspannen moeder. En eigenlijk klopte dat ook wel, alleen de oorzaak lag ergens anders, dan waar hij gelegd werd. Ik was gewoon bang mijn kind kwijt te raken.
Jeugdzorg, mijn voogd, werd nu voogd van Roxanne. Ze besloten me nog een kans te geven. Ik werd aangemeld bij de Bocht in Goirle, maar daar wilde ik niet naar toe. Dat vertelde ik mijn voogd. Ik wist dat de Bocht tijdens het intakegesprek mijn motivatie zou toetsen. Het zou gemakkelijk voor me zijn om niet aangenomen te worden. Toen belden ze aan bij de Rotonde. Eerst kreeg ik een noodbed, later een vaste plek. De Rotonde heeft me gered. Mijn begeleidster is Marieke. Ze was stagiaire voor één jaar. Officieel is ze er nu mee opgehouden, maar ze begeleidt mij nog steeds.Ze heeft veel met me gepraat en me vertrouwen gegeven. Ook met Ruud heb ik te maken gehad. Hij is een schatje. Ik weet niet wat hij van mij vindt. Wel denk ik dat hij naar roddels (over mij) luistert. Maar weet je, hij heeft geen vooroordelen.
Op de Rotonde zijn wel regels, maar niet zoveel en niet zo strikt als in andere opvanghuizen. De regels zijn een vangnet. Met mij gaat het altijd beter als je me wat met rust laat, niet te veel op mijn huid zit. In de Rotonde houd je een groot deel van je eigen verantwoordelijkheid. Je mag alleen komen, en blijven, als je zelf bereid bent wat aan je probleem te doen. Het is het eerste opvanghuis waar ik kwam, en geloof me ik heb er veel van binnen gezien, waar een condoomautomaat hangt en waar het toegestaan is te blowen. De Rotonde schreef een eerlijk rapport over hoe ik met mijn kind omging. Zij hebben ervoor gezorgd dat Roxanne bij mij bleef. Daar ben ik ze nog steeds erg dankbaar voor.
Ik weet dat kinderen die mishandeld zijn vaak hetzelfde doen met hun eigen kinderen. Ik weet dat de ellende zo van generatie op generatie doorgaat. Zelf wil ik mijn eigen meisje nooit mishandelen. Ik ben er wel bang voor. Eén keer gaf ik haar een tik op haar vingers, daar was ik helemaal overstuur van. Ik denk niet dat ik haar ooit pijn zal doen. Ik houd zo ontzettend veel van mijn dochtertje en wil er alles aan doen om haar een beter leven te geven dan ik heb gehad.
Na een paar maanden in de villa, kwam ik in dit Tussenhuis terecht. Het ging prima tot vorige week. Toen heb ik een fikse ruzie gehad met mijn bovenbuurvrouw. De politie is er zelfs bij geweest. Daarna kwam er een gesprek met de begeleiders erbij. De vrouw zei dat ze bang voor mij was. We spraken af om elkaar maar een tijdje uit de weg te gaan. Toch voelde ik me niet gelukkig hiermee. Vanmorgen stond zij de was te doen. In plaats van op mijn kamer te blijven, ben ik naar haar toe gegaan, om het uit te praten. Ze hoeft helemaal niet bang voor me te zijn. Niemand hoeft bang voor me te zijn. Alleen als ik me niet eerlijk bejegend voel, dan ben ik nogal opvliegend. Het was goed dat ik naar haar toeging. We hebben het nu echt bijgelegd. Dat moet toch als je samen in een huis woont.
Zie je, dit heb ik geleerd. Ik heb geleerd met mensen te gaan praten en het gaat wel niet altijd vlekkeloos, maar ik maak toch zeker vooruitgang.
Inmiddels sta ik op de urgentielijst voor een eigen huis. Ook werk ik in Zon en Schild, een psychiatrische inrichting hier in de buurt. Ik ben groepsleidster, help de mensen met eten, begeleid activiteiten en dergelijke. Daarnaast studeer ik voor sociaal pedagogisch werkster. Ik ben dus hard bezig voor de eerste keer in mijn leven om een toekomst te bouwen voor mijn kind en mij. Een man komt er nooit meer in!
De belangrijkste valkuil waar ik voor op moet letten als ik alleen woon, is dat ik wegblijf bij de verkeerde mensen. De spanning van mijn oude leventje trekt me nog wel eens. Je gaat idealiseren. Het was nooit saai. Iets jatten, wegrennen voor de politie en dan de kick als het lukte. Ik zou me gemakkelijk mee laten trekken, en zo uiteindelijk terugvallen in de ellende. Misschien moet ik een gevaarlijke sport gaan doen of zo om daar de thrill uit te halen.
14.11.2001
‘Mama met losse handjes’ is afkomstig uit ‘Thuis, portretten van dak- en thuislozen’, door Frank van Empel & Caro Sicking, jubileumuitgave van de Rotonde, Amersfoort. Opgenomen in november 2001. Opnieuw geredigeerd voor nonfiXe, augustus 2010