‘Voordat ik moest vluchten, heb ik mijn dorp nooit verlaten. Ik heb een paar jaar op de lagere school gezeten en kan niet goed lezen en schrijven. Dit is nu een groot probleem. De mensen hier verstaan me slecht en ik kan niet controleren of de interviewers opschrijven wat ik bedoel.
‘Toen ik ongeveer 10 jaar was, hebben soldaten uit Noord Soedan mijn vader vermoord en mijn moeder voor mijn ogen verkracht. Ze stierf. Mijn broer is door de soldaten meegenomen. Ik heb nooit meer iets van hem vernomen. Festos nam mij in huis. Wij kregen een relatie en de dorpelingen beschouwden ons als man en vrouw. Wij leefden in het dorp en hadden een stukje land daarbuiten. Dat noemen wij de boerderij. Daar verbouwden wij groenten, zoals tomaten, bladeren (lijkt wat op de Nederlandse spinazie), cassave en pepers. Dit was voor eigen gebruik. Er was nooit genoeg om te verkopen. Ik had geen geld. Wij ruilden met andere dorpelingen.
‘In mei 1998 kwamen de soldaten weer. Ze namen de mannen uit het dorp mee. Ik was alleen thuis. Festos was op het land. Zij vroegen mij waar hij was. Ik zei dat ik dat niet wist. Ik was bang. Het waren vijf mannen. Ze hebben mij verkracht en voor dood achtergelaten. Ik hoorde ze zeggen dat zij terug zouden komen.
‘Toen Festos thuis kwam, vond hij mij op de grond. Hij tilde mij op en samen vluchtten we naar een hutje. Daar bleven we ongeveer twee maanden. Ik verloor bloed door de verkrachting en we waren bang dat de soldaten ons zouden vinden. Toen besloot Festos om verder te vluchten. Ik had niets in te brengen. In Soedan is de man de baas en de vrouw heeft te volgen.
Een vrachtauto gaf ons een lift naar Kenya. We bleven in het huis van een vriend van Festos. Ik noemde hem Broer. Op een dag ging Festos eten kopen. Hij is niet meer terug gekomen. Broer vertelde mij dat Soedanese soldaten in burger in Kenya waren. Misschien hebben zij Festos meegenomen. Ik weet het niet. Broer heeft mij toen twee keer verkracht. Ik durfde en kon niets doen. Ik ben ongeveer twee à drie weken in zijn huis geweest. Op een dag bracht hij mij naar Nairobi, naar een vliegveld. Hij zei dat hij met Festos had afgesproken dat hij ons naar een veilig land zou brengen.
‘Op het vliegveld stond een vrouw, een Kenyaanse, met twee meisjes. De vrouw zei dat zij Marjory heette. Een van de meisjes heette Princess. Marjory zou mij naar een veilig land brengen. Ik kreeg een paspoort en een vliegticket. Als iemand mij zou vragen of ik Marjory kende, moest ik ‘nee’ zeggen. We vlogen naar Nederland. Maar dat wist ik niet. Ik had nog nooit van Nederland gehoord. Ik deed gewoon wat mij gezegd werd, zoals ik gewend was.
‘In augustus kwam ik in Nederland aan. Het was avond en ik had het koud. Met de trein reisden wij verder. Daarna namen we een taxi. Die bracht ons naar een huis in een grote stad. Er was een intercom en de deur sprong open. Meteen daarachter was een trap. We liepen twee trappen op. Toen kwamen we in een kamer. Later bleek dit een verdieping met vier kamers en een huiskamer.
‘In iedere kamer woonden mensen. Er was een gezamenlijke woonkamer en een keuken. Princess en ik bleven daar. Het andere meisje dat met ons gereisd had en waarvan ik de naam niet weet, werd ergens anders heen gebracht. Er waren meer meisjes in de kamer en ook een man en een vrouw. Haar naam was madam Colo. Hij heette Big Chief. Ze spraken Engels en zeiden dat zij uit Kenya kwamen. Zij gebruikte crème om blanker te worden en had daardoor een lichte huidskleur. Ook had zij aan beide slapen twee verticale strepen die er uit zagen als kenmerken van een stam. Hij was een grote, zwarte man.
‘De volgende dag legde madam Colo een levende kip op een schaal, die zij verbrandde. Ze nam bloed van ons en mengde dat met water, as van de kip en nog iets waarvan ik niet weet wat het was. Ze liet ons zweren niemand iets te vertellen over onze reis of verblijf. We moesten het mengsel met ons eigen bloed drinken. Als we zouden praatten, dan zou het ons vergaan zoals de kip en zo sterven of wij zouden gek worden. Toen zei zij dat wij in de prostitutie moesten werken.
‘Ik huilde en zei dat ik dat niet kon en niet wou. Ook zei ik dat niemand ons dit tevoren had verteld. Het hielp niet. We moesten voor onze reis betalen. Het was een bedrag van $50.000,-. ’s Nachts werden we in een auto met vier deuren naar het werk gebracht. Big Chief bracht ons en bewaakte ons. De kleur of het merk van de auto herinner ik me niet. De rit duurde zo’n 20 tot 30 minuten. De chauffeur koos regelmatig een verschillende route.
‘We moesten achter een raam zitten en klanten lokken. Het was in een erg drukke straat. Er zaten meer prostituees, zwart en blank. Ik heb er nooit politie gezien. Twee maanden lang heb ik als prostituee gewerkt. Voor een bedrag van fl.25,- vrijden wij met condoom, voor fl. 50,- zonder. Vaak betaalden de klanten ons meer, als zij tevreden waren. Het geld dat we verdienden werd onmiddellijk afgenomen. Overdag sliepen wij.
‘Op een dag zag madam Colo dat ik zwanger was. Ik was daar zelf in Kenya al achter gekomen. Ze schold tegen mij, sloeg me en vroeg wanneer ik zwanger was geworden. Ik vertelde dat ik in Kenya zwanger was geworden. Toen dreigde ze dat mijn baby ter adoptie zou worden aangeboden. Gelukkig werd ik ziek en hoefde een paar dagen niet te werken. Op een dag, terwijl iedereen sliep, ben ik het huis uitgevlucht. Ik wilde mijn baby persé niet kwijt. Ik ben naar het politiebureau gevlucht. Daar heb ik niets verteld over de twee maanden die ik al in Nederland was. Ik was bang en ik schaamde me. Ik dacht dat prostitutie een misdrijf was en ik was bang voor de dreigementen van de voodoo-vloek.
‘Ik verzon een verhaal. Ze brachten me naar een aanmeldcentrum. Daar ben ik twee dagen geweest. Toen kreeg ik een brief waarin stond dat ik het land moest verlaten. Ik kon nergens heen, kende niemand en sprak de taal niet. Hoe kan een vrouw als ik het land verlaten? Zonder geld, zonder paspoort, zonder bestemming? Een Afrikaanse vrouw die ik op een station ontmoette, heeft me naar een opvang voor uitgeprocedeerde vrouwen en kinderen gebracht. Hier is mijn baby geboren. Ik woon hier nu al geruime tijd, maar bleef zwijgen.
‘Ik vertel het nu wel omdat ik Princess tegen kwam. Zij vertelde dat madam Colo mij nog steeds zocht. Ik moest mijn schuld afbetalen. Ik vertrouwde Princess, zij was een slachtoffer net als ik. Daarom gaf ik haar mijn mobiele telefoonnummer en toen zij vroeg waar ik woonde, vertelde ik dat. ’s Avonds rond 22.00h ging de telefoon. Het was madam Colo. Zij bedreigde mij en schold en zei dat ik terug moest komen om te werken. Zij zei dat ze me zou betoveren of komen halen als ik dat niet deed. Ik was weer heel erg bang. Toen heb ik mijn begeleidster in vertrouwen genomen.
‘Ik wist niet goed hoe, want ik had gelogen over mijn reis naar Nederland. Ik had hierover ook gelogen tegen de politie en tegen mijn advocaat. Ik dacht dat niemand mij meer zou helpen, omdat ik gelogen had en een strafbaar feit had gepleegd.
‘De ontmoeting met Princess heeft mijn hele leven op zijn kop gezet. Ik kan niet meer denken. Maar het doet me goed er over te praten. Mijn hoofd raakt dan iets minder vol. Toch wil ik er niet met iedereen over praten, want ik schaam me.’
Het verhaal van Gloria is waar gebeurd. De namen zijn veranderd. Na haar aangifte, kreeg Gloria een tijdelijke verblijfsvergunning voor de duur van het politie-onderzoek. De daders werden niet gevonden, waarmee Gloria’s rechtmatige verblijf in Nederland ophield. Uiteindelijk is het toch gelukt om een status te bemachtigen. Gloria woont nu met haar man en twee kinderen in Engeland.
Door Caro Sicking, nonfiXe, oktober 2010