Sand en Dwaaltje

Sand en Dwaaltje praten met hun katten, hond en vleermuis, ontmoeten spoken en redden de moeder van het Geluk uit het Mega Multimedia Prietpraatpretpark.
Voor Max en Loïs, Mana en Jibbe.
Door: Caro Sicking

Het witte huis is echt een huis, zoals een huis hoort te zijn. Hoge muren dragen een schuin rood pannendak met twee schoorstenen die roken als het buiten koud is. Door de grote ramen schijnt de zon naar binnen. Kierende kozijnen laten de wind door. De deuren en traptreden kraken.

In de woonkamer liggen kruimelige kleden op de planken vloer en stoelen met springveren reiken naar de hoge plafonds. Luistervinkjes hangen vrolijk in de hoeken, oren naar beneden om goed te kunnen horen. Het bed van papa en mama staat achter de schuifdeuren. Daarna komt een serre waar driftige kleine vogeltjes met kleurige veren rondfladderen. Zwart-wit plavuizen vormen een dambord onder de witte tafel in de keuken. Afgewaaide takken knetteren vrolijke vlammen in de kachel. Na de keuken kom je een kleine ruimte, Spanje genaamd. Daar is de douche, waar iedereen zich bibberend wast omdat er geen centrale verwarming is. Er is een vochtige kelder voor de spoken en de trappen hebben glijbaanleuningen. Achter het huis ligt een diepe tuin met oude bomen en wilde struiken.

Dwaaltje en Sand slapen in de eerste kamer, links als je door de voordeur binnenkomt. Wanneer zij hun raam openzetten, komt de straat naar binnen. En hun raam openzetten, dat doen ze iedere morgen tussen half zes en zes uur. Dwaaltje en Sand houden van de straat in de ochtend. Dan gaan ze in pyjama op de vensterbank zitten om te ademen, praten, zingen en .. om te wachten. De kinderen wachten op een oude vrouw die een boodschappentas op wieltjes achter zich aan trekt. Ze horen haar al van verre aankomen, want de wieltjes piepen een beetje en de botten van de vrouw kraken van ouderdom. Geen idee hoe oud ze is, maar vast meer dan honderd jaar.  Grijze haren onder een hoofddoekje, heldere blauwgroene ogen, een beetje gebogen over haar te grote voeten, loopt de oude vrouw iedere ochtend langs het open raam van Sand en Dwaaltje. Vriendelijk zeggen ze elkaar goedemorgen en de vrouw stopt voor een praatje. Soms krijgen de kinderen een snoepje dat eruit ziet als een zuurtje, maar veel lekkerder smaakt en je een heel warm gevoel in je buik geeft. Als ze daarna hun tanden poetsen, komt er regenboogwater dat zingend door de afvoer verdwijnt uit hun mond. Daarom denken de kinderen dat de oude vrouw toverkracht heeft. ‘Misschien is ze wel een heks’, fluisteren ze af en toe naar elkaar. ‘Maar dan wel een goede’, meteen erachter aan.

Dan komt mama en ze moeten ontbijten, aankleden en naar school en denken niet meer aan de ochtend tot de volgende dag. Want zo zijn kinderen, voor hen telt alleen wat nú is.  Toen of straks zijn onbelangrijk. Dat gaat zo elke dag, totdat, op een ochtend de oude vrouw niet komt. De kinderen zitten zoals altijd in de vensterbank, kijken zo ver mogelijk de straat in en hebben hun oren op scherp staan, luisterend naar piepende wieltjes en krakende botten, maar niemand komt. O ja, er fietst wel een meneer langs in zijn regenjas en er rijdt ook wel een vroege auto, maar van de oude vrouw geen teken. Die dag poetsen Dwaaltje en Sand hun tanden niet, ze raken de ochtendboterham nauwelijks aan en als ze zich aangekleed hebben, blijken al hun kleren achterstevoren te zitten. Mama snapt er niks van en wordt zelfs een beetje boos. Zo komen ze nog te laat op school!

Op school spelen Sand en Dwaal niet met hun vriendjes. Ze zitten samen op de speelplaats te praten. Tijdens het cijferen komen er allemaal rare getallen uit hun pennen, zoals 9 + 9 = 18.4. In plaats van te schrijven, tekenen de kinderen en de blauwe inkt wordt rozerood zo gauw hun pennen het papier raken. De juffrouw wordt er zenuwachtig van. Ze belt mama om Sand en Dwaaltje te komen halen. Mama denkt dat ze ziek zijn, dus mogen ze niet in de tuin spelen, maar moeten hun pyjama’s aan en worden voor een video op de bank gezet. Hiervoor hebben de kinderen natuurlijk helemaal geen tijd. Ze begrijpen heel goed dat er iets met de vrouw is gebeurd en willen weten wat er aan de hand is.

Hoewel het héél moeilijk voor ze is om stil te blijven liggen, doen ze net of ze in slaap vallen op de bank. Mama ziet hen liggen en draagt ze stilletjes een voor een naar bed. Met een grote rimpel, die op een vraagteken lijkt, blijft ze nog even kijken. Bijna doet Dwaal haar ogen te vroeg open, maar gelukkig draait mama zich net om, om met een diepe zucht de deur achter zich dicht te doen.

De kinderen wachten nog tien tellen. Dan kruipen ze naar elkaar om zachtjes te bespreken wat ze moeten doen. Zodra ze het plan klaar hebben, lopen broer en zus op hun tenen naar de deur, gluren door de spleet die precies in het midden zit. Geen beweging in de gang. Langzaam en heel voorzichtig (zodat hij niet kraakt) doen ze de deur open en kijken verder de grote gang in, niemand. Opgelucht halen ze adem, dan schuifelen ze hun kamer uit, niet vergetend de deur weer geruisloos te sluiten. De trap met de glijbaanleuningen op. Boven de leuning hangt een schilderij van een prinses in een toren. Ze knipoogt vriendelijk. Eerste verdieping: een overloop met vijf kamers. In één van de kamers woont Sjak, de enige mens die hen misschien zal geloven. Even aarzelen de kinderen, maar ze nemen het risico niet en sluipen door, naar zolder. Hier is het atelier van hun vader, de schilder van de knipogende prinses. Ook hij zal niet begrijpen dat kunst zo levend kan zijn en schilderijen knipogen. Naast zijn atelier zijn nog meer ruimtes. In een van die kamers, bovenin, tussen de balken van het dak, woont Blitz, de vleermuis van het witte huis.

Dwaaltje en Sand hebben Blitz ooit, langgeleden, gevonden in de tuin. Hij was nog heel klein en vergeten naar bed te gaan vóór zonsopgang. De nieuwe dageraad verblindde hem. Hij raakte helemaal in de war. De kinderen vingen hem met hun vlindernet. (Wat toch nog een hele toer was.) Ze brachten de vleermuis naar de donkere zolderkamer, waar hij, nadat hij een beetje tot rust was gekomen, zich nestelde. ’s Nachts vloog hij door het open zolderraam naar buiten. Als Sand en Dwaaltje niet konden slapen, riepen ze hem hun donkere slaapkamer binnen. Dan speelden ze wat en vertelden elkaar enge verhalen. Voor de kinderen is de vleermuis het enig denkbare wezen dat hen zou kunnen helpen met de oplossing van het mysterie van de oude vrouw.

Nog steeds zo stil als hun kousenvoeten kunnen, gaan de kinderen de kamer van Blitz binnen. Ze roepen zijn naam, niet al te hard, maar toch hard genoeg om de vleermuis te wekken. Nu moet je weten dat vleermuizen helemaal niet graag wakker gemaakt worden en vooral niet, als dat midden op de dag is. Blitz houdt dus zijn ogen stijf dicht en doet net of hij zijn vriendjes niet hoort. Maar Dwaaltje en Sand laten zich niet voor de gek houden. ‘Hij wil niet’, fluistert het meisje. ‘Hij móet’, zegt haar broertje. Dan pakt hij een lap stof die op de grond ligt en werpt deze naar de vleermuis. Hard fladderend en lelijke woorden schreeuwend komt Blitz uit de nok van zijn dak. Als hij de ernstige gezichtjes ziet, bedaart hij wat. Nog nawiekend met zijn vleugels, (hij kan zijn boosheid natuurlijk niet meteen vergeten), vraagt hij brommend wat er aan de hand is. Sand en Dwaaltje  vertellen, struikelend over elkaars woorden, het hele verhaal. Als ze uitgepraat zijn, kijkt Blitz hen peinzend aan. Sommige dingen begrijpen dieren en kinderen beter dan mensen. ‘Heel goed dat jullie naar mij zijn gekomen’, zegt hij, ‘maar je zult moeten wachten tot het nacht is. Dan kunnen we ongemerkt een vergadering beleggen met de anderen’.

De anderen zijn de katten Stampertje en Beertje en de hond Rotje. Als er belangrijke of dreigende gebeurtenissen zijn, komen zij samen onder de kersenboom. Dat is meestal in de nacht, want dan is er de minste kans om gestoord te worden door luidruchtige en onbegrijpende mensen. Een beetje teleurgesteld, omdat het nog zolang duurt voor het nacht is en ze ondertussen niets wijzer zijn geworden, verlaten Dwaaltje en Sand de kamer van Blitz. Zoals ze gewend zijn glijden ze over de trapleuning naar beneden. Wanneer ze op de overloop van de eerste verdieping landen, komt Sjak zijn kamer uit. Zo te zien is hij net wakker, hoewel het al twee uur in de middag is. Niet dat de kinderen daarvan opkijken, Sjak is student en daarom nachtmens. Hem wakker maken ’s ochtends, is net zo’n onderneming als bij Blitz. Sjak staat daar in zijn ochtendjas, haren alle kanten op en wrijft zijn ogen uit, terwijl hij gaapt. ‘Jongens, wat een lawaai daarboven zo vroeg al’. De kinderen voelen zich betrapt en beginnen smoezen te stamelen. Maar Sjak draait zich alweer om en gaat zijn kamer in, waarschijnlijk om terug in zijn bed te duiken. Sand en Dwaaltje lachen opgelucht. Mama in de keuken, hoort hen lachen en roept naar boven of ze een boterham komen eten. In de warme keuken ligt Rotje opgerold te slapen. Eén oog gaat half open als de kinderen binnenkomen, en een halve kwispel met z’n staart. Stamper en Beer draaien om de tafelpoten heen. Mama dekt de tafel en voor het eerst die dag lijkt alles weer even normaal. Er is vers brood en er zijn eitjes, zacht gekookt.

Na de lunch mogen Sand en Dwaal naar buiten, als ze zich tenminste warm aankleden. Ze rennen de tuin in. Wie het eerst bij de kersenboom is! Rotje rent luid blaffend met hen mee. Stamper en Beer zitten er al, naast een mus op een tak. De mus lijkt helemaal niet bang voor de grote katten, die toch vaak vogeltjes vangen. Dan blijkt dat de kinderen niet alleen met Blitz, maar ook met  andere dieren kunnen praten. Stampertje legt uit dat het praten met een dier de beloning is voor een kind dat dat dier gered heeft. Maar zegt ze, zoals het er nu voorstaat, zullen Sand en Dwaal een wel heel speciale opdracht krijgen. Zij zijn de enige mensenkinderen die de oude vrouw ooit gezien hebben en kunnen herkennen. Daarom vragen de dieren hen om naar haar te helpen zoeken. Als beloning zullen zij vanaf nu, tot ze mens worden,  kunnen praten met alle dieren. Ze mogen dit echter nooit vertellen of laten merken aan andere mensen of kinderen.

Sand en Dwaaltje beginnen gewend te raken aan buitengewone dingen en verbazen zich daarom niet over de woorden van de kat. Eigenlijk vinden ze het wel heel leuk om te praten met de dieren. Ze roepen enthousiast dat ze graag willen helpen en Dwaaltje begint een gesprekje met de mus, terwijl Sand uitprobeert of hij Rotje kan verstaan. Maar dan blaast Beertje boos. Zijn kattenogen versmallen. ‘Er moet wel serieus opgelet worden. Dit is geen tijd voor geklets! De koningin is in gevaar!’ Beer krijgt ieders aandacht. Vannacht om klokslag  zeven minuten over twaalf is de bijeenkomst. Iedereen wordt verwacht. De plaats (‘Let op en vergis je niet’, bast Beer) is niet zoals gebruikelijk onder de kersenboom. Deze keer is de vergadering in de kelder, want de spoken zijn te bang om naar buiten te komen, nu hun koningin er niet meer is. ‘Spoken?’ roepen Dwaal en Sand in koor. Beertje kijkt hen meewarig aan ‘Domme kinderen’, denkt hij. Beertje is een Siamese kater en naar zijn soort een beetje arrogant. Hij vindt zichzelf de knapste van alle wezens en laat dat ook zoveel mogelijk merken. Stampertje, een grijsbruine straatkat, kan zich veel beter in anderen inleven en begrijpt de verwarring van de kinderen. ‘Ik leg het jullie zo allemaal uit’, zegt ze. Dan worden er nog wat praktische zaken besproken, zoals wie plaats en tijd van de vergadering doorgeeft aan de spoken en aan Blitz.

Stampertje springt van de tak af en gaat bij Dwaal op schoot zitten. Het meisje aait de kat. Mama kijkt door het keukenraam naar buiten en ziet niets ongewoons. Rotje rent blaffend door de tuin en er vliegen wat mussen. De kinderen spelen rustig met Stamper en Beertje zit zichzelf te wassen onder de kersenboom. Ze vraagt zich af wat er die ochtend nou zo mis was gegaan. Alles ziet er heel gewoon en vredig uit. Sjak komt de keuken binnen, onderweg naar de douche en ze belooft hem een grote pot sterke koffie. Op zolder, in zijn atelier, legt papa de laatste hand aan een schilderij, genaamd Het Huis.

Ondertussen vertelt Stamper aan de kinderen wat ze weet.

‘In de kelder’, zegt ze, ‘wonen spoken, de goede geesten van het witte huis. Zij waken over de dromen van alle mensen in de stad. Hun koningin heet Bilanc. Dat is de oude vrouw, die jullie iedere ochtend opwachten. De koningin blijft namelijk niet in de kelder, daarvoor is zij veel te belangrijk. Vlak voordat het ochtend wordt, verlaat Bilanc het huis via de achteruitgang. Ze wandelt er om heen om te zien of alles in orde is en maakt zich klaar voor haar dagtaak: de dagdromen van alle kinderen in de stad. Maar vandaag gebeurde er iets raars. De koningin verscheen niet op haar dagtaak. Geen dier of spook weet wat er aan de hand is, of waar ze is. En in plaats van dagdromen, deden de kinderen andere dingen op school. Hun cijferwerk veranderde zichtbaar in onmogelijke uitkomsten. Heel wat kinderen konden niet meer schrijven. Ze konden alleen nog maar tekenen. Inkt verkleurde op het papier.’ Dwaal en Sand knikten. ‘Jullie zijn niet de enigen’, zei Stampertje. ‘Kijk straks maar naar het jeugdjournaal, de hele mensenwereld is in de war.’

Dwaaltje en Sand besluiten een test te doen. Ze pakken blauwe pennen en papier. Ze proberen rekensommen te maken. In rozerood schrijft Dwaal: 3 + 3 = 18.4. Sand probeert het met de som 2 + 5. Ook zijn uitkomst is 18.4  ‘Dat is de hoogste duintop’, zegt Stampertje terwijl ze zich door Dwaal laat aaien. ‘Er zit een boom in verborgen. Je ziet alleen maar de kruin. Daar woont Geluk. Het is een zorgeloos en onschuldig geluk, zoals dat van een kind in een zandbak. De uitkomst van jullie sommen is een aanwijzing.’

De zon gaat onder. Mama roept om te komen eten. Meteen na het eten willen Dwaal en Sand naar bed. Hun moeder begrijpt er niets van, maar vindt het wel gemakkelijk. Papa vertelt een verhaaltje voor het slapen gaan. Op het bureautje liggen de sommen. Niemand ziet hoe het rozerood veranderd is in de kleur van bloed. Papa wijst naar de pyjama van Sand. Er staan aapjes op. ‘Als je straks slaapt, komen ze tot leven. Pyjama-apen vieren feest in je droom! Probeer maar eens of je stiekem kunt kijken.’ Hij geeft zijn kinderen een zoen. Hij moest eens weten. De nacht valt en de nachtdieren komen tot leven. Dwaal en Sand openen hun raam. Blitz vliegt naar binnen. Zijn bekje valt open als hij Sand ziet. ‘Die apen dansen! Ze roetsjen van glijbanen en klimmen in het reuzenrad. Het lijkt wel een pretpark voor nepapen, die pyjama van jou.’ ‘Natuurlijk,’ zegt Sand. ‘Iedereen weet dat toch, zelfs Papa. Apen vieren feest in je droom.’ ‘Maar we dromen niet’, zegt Dwaaltje. Beertje, Stamper en Rotje komen de kamer binnen. Samen sluipen ze naar de kelder. Wel eng, direct zien ze echte spoken. Sand knijpt zijn zusje in haar arm.

Spoken zijn heus geen witte lakens met niets eronder. Het zijn ook geen doorschijnende mensen. Spoken roepen geen boe. Dat weten Dwaal en Sand na deze nacht. De spoken in hun kelder lijken wel van een soort klei. Als je je vinger er in duwt, giechelen ze zich een deuk. Ze veranderen steeds van vorm. Als ze door een deur willen, worden ze lang en heel dun, nog dunner dan spaghetti en dan wurmen ze zich door het sleutelgat. Daarna blazen ze zichzelf op en rollen door als ballen. Wanneer ze zenuwachtig worden, krijgen ze de vorm van een teddybeer. Ieder spook heeft een andere kleur. Lego rood, Sinasappel oranje of Hemelsblauw. Alleen de jonge spookjes niet, die zijn allemaal malsgroen. De malsgroene spookjes verdringen zich om de kinderen. ‘Hé, op zijn pyjama is een pretpark.’ Groene spatjes springen tussen de lachende apen op de pyjama van Sand. Hij kan niet meer stilstaan, zo wordt hij besprongen. Spookjes en apen rijden in botsauto’s en varen joelend naar het pirateneiland. Een serieus groot en Paars spook grijpt in. De groene vlekken staan in een mum van tijd, met de oogjes schuldig naar beneden kijkend, terug op de keldervloer. ‘Er komt een nieuwe attractie: een spookpaleis met dagdroomkoningin. Mogen we dan terug?’ piept de jongste. Het grote Paarse spook wordt zowaar bleek. Het Lego spook pakt de hand van Sinasappelspook. Ze veranderen allebei in teddyberen. Rotje begint te blaffen. ‘Houd je kop,’ slist Blitz. ‘Straks worden ze boven wakker.’

Stampertje springt op een stapel dozen. Ze schraapt haar keel. ‘Vrienden, we zijn hier bij elkaar om…’ ‘We weten waarom we bij elkaar zijn,’ valt Beer haar in de reden vanaf een torentje lege bierkratten. Hij staat net iets hoger dan de poes. ‘Vertel maar gewoon waar we achter zijn gekomen.’ ‘Vrienden,’ herhaalt Stamper en kijkt Beertje strak aan. ‘Wat we weten is dat het Geluk in gevaar is. Zij verliest haar zorgeloosheid en haar onschuld, als wij niet snel iets doen. Haar moeder, koningin Bilanc van de huisspoken, verstrooister van de Dagdroom, is verdwenen. Het Geluk wordt kleiner, naarmate deze toestand langer duurt. Straks is het te klein voor de mensenwereld, waardoor die ten onder zal gaan. We vermoeden dat Bilanc gestolen is, terwijl ze dagdromen uit haar boodschappentas op wielen bezorgde bij de kinderen.’ ‘Dat vermoeden we helemaal niet,’ roept Beertje. ‘Bilanc zou zich nooit laten stelen. Ze moet verzwakt zijn geweest.’ ‘Ze is ontvoerd naar het pretpark,’ zegt Paars. ‘Onze mini’s hebben dat gehoord.’ ‘Zie je wel,’ Sand stoot zijn zusje aan. ‘Ze is een soort heks.’ ‘Maar wel een goede,’ antwoordt Dwaal. ‘Sorry,’ roept ze door het dieren- en spokengeraas heen. ‘Wij snappen het niet helemaal.’ ‘Domme kinderen,’ gromt Beer. Blitz gaat op de uitgestoken hand van Sand zitten. ‘Bilanc regeert ’s nachts over de spoken. Zij maken dromen voor de mensen en delen die uit. Als de maan zich terugtrekt en de zon verschijnt, precies op dat moment, kruipt ze in haar cocon, de boodschappentas op wieltjes. Dan verandert ze van nachtdroom in dagdroom. Zo kennen jullie haar. ’s Avonds, wanneer de kinderen moe zijn en de zon weer ruilt met de maan, gebeurt hetzelfde. Maar dan duurt de transformatie langer, ook koninginnen moeten af en toe uitrusten. Dat is haar zwakste moment, dan is ze slechts een rooksliertje. De spoken en schemerdieren moeten haar beschermen terwijl ze rust in de boodschappentas op wieltjes.’

De mobiele telefoon van Hemels gaat af. ‘Coole ringtone,’ zegt Sand bewonderend. ‘Wat moet een spook nou met een gsm?’ Dwaaltje fronst haar wenkbrauwen. ‘Bellen natuurlijk,’ grinnikt een malsgroene mini. Hemels zet de telefoon op speaker. Een Gemene mannen stem klinkt door de kelder. ‘Kan iedereen me horen? Ik zeg het maar één keer! Bilanc is bij mij. Ze weeft dromen voor bezoekers van mijn Mega  Multimedia Prietpraatpretpark. De dromers betalen mij een kleine extra vergoeding. Haha. Want ik wil rijk worden! De rijkste rijkaard van de hele wereld!! Haha. Als jullie willen dat het kleine Geluk op 18.4 haar moeder nog ooit ziet, dan kom je ook. Kun je de dromen mooi aan mijn gasten serveren. Alleen onder die voorwaarden laat ik Bilanc (met bewaking natuurlijk) één nacht in de week bij het Geluk.’

De kelder staat ineens vol teddyberen in allerlei kleuren, zelfs Paars heeft last van zenuwen. Rotje gromt naar de telefoon en wil die aanvallen, zijn haren recht overeind. Sand en Dwaaltje kijken elkaar aan. ‘Nu weten we in ieder geval waar ze is,’ zegt het meisje nuchter. ‘Laten we haar gaan halen.’ Haar dappere broertje staat al met een voet op de keldertrap. ‘Nee Sand, eerst maken we een plan.’ Stampertje kijkt de jongen recht aan.

Om vier uur in de nacht vertrekt een vreemde stoet uit het witte huis. Papa, mama en Sjak merken niets en slapen hun droomloze slaap. Voorop lopen Beertje en Rotje met boven hun hoofden Blitz en zijn vrienden van de Vleermuizenclub. Paars en Lego volgen, omringd door malsgroene mini’s. Hemels draagt Sand die nu toch wel erg moe is en in zijn armen ligt te slapen. Dwaaltje, Stamper en Sinasappel sluiten de rij. Onderweg komen er ratten bij, een uil, nog een paar katten (die Stamper eerbiedig groeten) en zelfs een verdwaalde wolf (waar Rotje een beetje bang voor is). Vlak voor de hekken van het Mega Multimedia Prietpraatpretpark stopt de optocht. De dieren, Sand en Dwaaltje, verschuilen zich in bosjes. De spoken bellen aan. Paars heeft zich in een vreemde vorm gewrongen. Daaronder zit Bilancs boodschappentas. De poort gaat open. Ai wat piepen die oude wieltjes van de boodschappentas waar Paars zich omheen gevouwen heeft. Blitz en de Vleermuizenclub pakken Dwaaltje en Sand op. De kinderen vliegen met honderd vleugels over de hoge muur. ‘Au, je krabt me,’ roept Sand tegen een van vleermuizen die hem bij de kladden heeft. ‘Stil zijn,’ slist Blitz. Dwaaltje hoort voor de eerste keer angst in zijn stem. Ze zien de spokentocht onder zich langzaam voortbewegen. Twee wieltjes steken onder het achterwerk van Paars uit.

Het Mega Multimedia Prietpraatpretpark is erg donker en koud. Dwaaltje rilt. ‘Ik wou dat ik in mijn bed lag,’ denkt ze. ‘Ik weet niet eens waar we naar moeten zoeken,’ fluistert Sand. Ze vliegen over het hele park. Het reuzenrad staat stil. De botsauto’s rijden niet. De vleermuizen worden moe. Hun pootjes verkrampen onder het gewicht van de kinderen. Nergens een teken van Bilanc. ‘Wat is een logische plaats om een rookpluim te verstoppen?’ vraagt Dwaaltje zich af. ‘In een schoorsteen,’ roept Sand. ‘Zie je een schoorsteen?’ ‘Nee.’ Onder hen klinkt een hels kabaal. De spokenstoet is veranderd in een verstijfde groep teddyberen. Blitz fluit z’n vleermuizen toon. De katten, muizen, de ratten en alles wat kan springen en vliegen, stormt over het hoge hek. Stampertje blijft haken in het prikkeldraad dat er bovenop zit. Een spotlicht  recht op haar gericht. Dwaaltje ziet een gemene man met een bubbelwaterkanon mikken op haar poes. Iedereen weet dat katten allergisch zijn voor water. Ze wil gillen, maar Blitz houdt haar mond dicht met zijn vleugel. Beertje is al over het hek heen en kijkt vanaf de grond naar boven. Hij ziet Stamper in doodsnood. Schud zijn geelzwarte  haren en springt heldhaftig terug. ‘Goed zo Beer,’ denkt Sand trots. Met zijn nagels krabt Beer Stamper los uit de greep van het prikkeldraad. Net op tijd. Het kanon schiet, bubbels vliegen over de katten heen en spatten kapot op de grond achter de muur, waar Rotje eensgezind met de wolf staat te blaffen.

Stamper en Beer staan op vijandig terrein. De gemene man is niet alleen. Hij fluit tussen zijn tanden en een heel garnizoen, zwaar met bubbelwaterpistolen en plakkauwgomspuiters bewapende, houten voetsoldaten komt aangemarcheerd. Ze gaan rondom de teddybeerspoken staan. Iedereen weet dat spoken allergisch zijn voor plakkauwgom. De uil en een mus, ja de mus die in de tuin naast de katten in de boom zat, die mus, vliegen voorbij. ‘Kom vlug mee.’ Ze duiken naar beneden. Sand knijpt zijn ogen dicht om niet misselijk te worden, maar Dwaaltje ziet hoe de uil op een van de muizen afstormt. Iedereen weet dat uilen graag een muisje oppeuzelen. De muis heft haar rechterpootje omhoog en zwaait. ‘Daar Miguelito de muskusrat heeft iets geroken.’ Ze scheren laag over de grond. Muizenstaarten zwiepen in de gezichten van de kinderen. Rattenharen strijken langs hun benen, zo laag. Langs het peloton houten voetsoldaten, die oogloos plakkauwgomblindgangers schieten. Ze raken Blitz op zijn linkervleugel: ‘Jasses, ik heb zo’n hekel aan plakspul.’ ‘Geef maar hier,’ zegt de mus. ‘Ik zoek meestal op stations naar tweedemonds kauwgom, een vers stukje lust ik wel.’ Ze pikt Blitz al vliegend schoon. Zonder vaart te minderen duiken ze door een gat in de muur van een huis, dat konijnen eerder die avond voor hen hebben gegraven. ‘Daarvoor heb je nu mobiele telefoons,’ grinnikt de uil tegen Dwaaltje. De Gemene man geeft zijn soldaten opdracht om achter de vliegende bende aan te gaan. De teddyberen groep staat nu onbewaakt. Beertje sprietst op z’n katers over Paars heen. Die wordt boos. Lego, Sinasappel en Hemels krijgen de slappe lach. Ze vergeten hun verlammende angst en worden weer spook. ‘Kom op, pak de tas. Lachen doe je morgen maar,’ roept Stamper. De spoken vormen een roetsjbaan waar de tas gemakkelijk overheen rolt. De Gemene man rent er op af. Stampertje gaat voor hem liggen. Hij struikelt, valt met zijn neus in een bal plakkauwgom en zit voorlopig even vast.

Binnen is het chaos. Dwaaltje ziet houten voetsoldaten bubbelwater schieten, terwijl de ratten aan hun benen knagen. Eentje valt om. Dan nog een. Een kat verdrinkt bijna, maar wordt gered door de uil. Eindelijk zetten de vleermuizen de kinderen op de grond. ‘Ik ben duizelig,’ klaagt Sand. ‘Dom kind,’ zegt Beertje, maar dit keer klinkt het niet zo hooghartig als anders.  ‘Doe de achterdeur open.’ Dwaaltje probeert in het donker een deur te vinden. ‘Ja hier zit een knop.’ ‘Nee, niet die!’ Blitz duwt haar hand weg. ‘Dat is de grote droomvernietiger, dan zien we Bilanc nooit meer terug. Hier moet je zijn.’ Achter de deur staan de spoken met de boodschappentas op wieltjes. Hemels pakt Sand op. ‘Slaap kindje slaap.’ ‘Hoe kan ik nou slapen, sukkel, in deze herrie.’ ‘Ssst slaap maar.’ Alle spoken zingen het slaaplied. Zodra Sand onder zeil is, worden de apen op zijn pyjama weer wakker. Een paar malsgroene mini’s springen tussen hen in. ‘Ik weet het. Ik weet waar ze is,’ roept een groentje opgetogen. ‘Ik ook.’ ‘Ik ook.’ ‘Mag ik het zeggen?’ ‘Stil’, beveelt Paars. Een voor een. ‘Ze zit warm,’ piept de kleinste die haar mond nooit kan houden. ‘Blitz en Beer kijken elkaar wanhopig aan. ‘Warm…’ Ondertussen knagen de ratten de ene houten soldaat na de andere om. Ze worden geholpen door de konijnen die het gat in de muur hebben gemaakt. Dwaaltje denkt hard: rookpluim, schoorsteen, warm… Achter hen kermt de Gemene man die nog steeds met zijn neus in de kauwgom zit. Hij draait met zijn lijf over de grond, linkerhand uitgestrekt. Dwaal volgt zijn vingers. Een pijp! ‘Daar is ze. Ze zit in de pijp.’ Blitz schiet ervandoor als een raket. Je zou zweren dat er rook en vlammen uit zijn staartje kwamen, zo hard vliegt hij weg. De vingers van de gemene man raken het mondstuk van de pijp. Hij strekt ze. Maar Blitz is hem net voor. Hij pakt de pijp in zijn bek en komt hoestend van de rook terug bij de groep. Paars schuift de boodschappentas naar voren. De pijp valt er in. Hemels legt Sand er naast. ‘Blijf slapen jongen, ga dromen, droom haar terug.’ De vogels trekken de tas naar buiten. De katten duwen de wieltjes over stukgebeten houten poten die her en der verspreid liggen.

Ze rijden tot vlak bij de Gemene man. Niemand kijkt naar hem. Alle blikken zijn naar boven gericht. De maan schuift voorbij, ze zwaait. ‘Ze zwaait naar de zon,’ roept Dwaaltje. Er springt een vonkje over. De boodschappentas beweegt. ‘Hé wat doe jij in mijn bed?’ ‘Bilanc!’ juichen de spoken. Maar in de lucht gebeurt iets raars. De maan staat stil. De zon komt dichter bij haar en wordt steeds feller. De Vleermuizenclub fladdert naar binnen, waar het veilig donker is. De stralen van de zon raken de maan. Bilanc klimt uit haar tas, stralend, sterk en groot. Sand komt achter haar aan. De spokenkoningin heft haar handen. Ze vangt een zonnestraal die van de maan afkaatst. ‘Geluk, klein, onschuldig zorgeloos Geluk!’ Ze lacht. Dan draait Bilanc zich om. Haar blauwgroene ogen worden koud en staalblauw. Ze knippert niet met haar wimpers en kijkt de Gemene man recht aan. IJspegels met scherpe punten kegelen uit haar ogen op hem neer. Hij slaakt een kreet. Wat over blijft is een plasje water rondom een kauwgombal.

Goede morgen, kiddo’s. Lekker geslapen?’ Mama trekt de gordijnen open. Dwaaltje en Sand wrijven in hun ogen. ‘Het wordt weer een prachtige dag vandaag,’ lacht mama. ‘Jullie ontbijt staat al klaar. Kleed je maar snel aan.’ Op de vensterbank zitten Stampertje en de mus. Stamper knipoogt.

nonfiXe, 29 oktober 2009

Afbeelding: Joost Sicking, Blauw naakt met vogel, olie op doek, 145x115cm, 1968