Mama met losse handjes

Jolanda moet haar oude overlevingstactieken afleren om voor haar dochter en zichzelf een leven op te bouwen. ‘Mama met losse handjes’ is afkomstig uit ‘Thuis, portretten van dak- en thuislozen’, jubileumuitgave van de Rotonde. Opgenomen in november 2001. Opnieuw geredigeerd voor nonfiXe, augustus 2010

 

Op mijn tafel ligt een boek van Dave Pelzer ‘Ik had geen naam’. Het gaat over een jongen die door zijn moeder mishandeld werd en pas weer bij zijn gevoel leerde te komen toen hij zelf een kind kreeg. Een vriendin heeft het mij gegeven. Ze dacht dat ik er dingen in zou herkennen. Soms is het lezen met zweet en tranen.

Mijn moeder had ook losse handen. Regelmatig werd ik het huis door gemept. Een buurman deed rare, seksuele spelletjes met mij. Volgens mijn moeder was dat niet waar. Volgens de politie deed hij dat al met me toen ik nog een peuter van twee was. Ikzelf heb herinneringen hieraan vanaf ongeveer mijn vierde verjaardag. Mijn vader werd heel erg kwaad toen hij erachter kwam. Hij mishandelde de buurman ernstig. De buurman werd opgenomen in het ziekenhuis en mijn vader belandde in de gevangenis. De politie had de handen vol aan hem. Ik schoot erbij in, werd aan mijn lot overgelaten en bleef wonen bij de moeder die mijn verhaal niet geloofde.

Toen ik zes was, werd ik uit huis geplaatst. Ik had mijn moeder met een mes gestoken. Ze had me net een keer teveel geslagen, denk ik. Ik kan het me niet meer herinneren. Vanaf dat moment ging ik van internaat naar internaat. Toen begon ik pas te beseffen wat die buurman met me had gedaan. Dat kwam door alle vragen die me werden gesteld. Ik had hem eigenlijk beschouwd als een lieve man die af en toe rare spelletjes deed.

Niemand vond mij te handhaven. Ikzelf wilde vooral afstand houden, mensen die te dichtbij komen, doen je pijn. Ik wist niet beter. Dus ik was erg afwerend en negatief naar iedereen. Ik had een grote mond en sloeg er snel op. Niemand prikte er doorheen, of niemand wilde die moeite nemen … Zie je, ik ben geen heilige. Ik kan me weren, zowel met mijn mond als met mijn handen. Heb ook nog op kickboxen gezeten. Maar die weerbaarheid heb ik ook altijd hard nodig gehad. Niemand beschermde mij, toen ik een kind was al niet. Mijn vader zat in de gevangenis en mijn moeder geloofde me niet en mishandelde me daarnaast ook nog eens. Ik heb inmiddels wel geleerd dat het niet altijd goed is om overal meteen bovenop te springen, maar het kost me nog wel eens moeite. Jarenlang heeft deze houding me in leven gehouden, dat is moeilijk af te leren. Maar inmiddels heb ik mijn opvliegendheid aardig onder controle, behalve als ik geen uitweg zie of mijn kind of ik bedreigd worden. Dan komt het oude overlevingsmechanisme weer boven en kost het me heel veel moeite me te beheersen.

Toen ik zestien was, werd ik van het laatste internaat afgestuurd en ging op kamers. Geen enkele instelling accepteerde mij meer. Ik kreeg geld van jeugdzorg, waar ik een voogd had. Dat geld was het enige wat me aan die instelling bond. Ik was er zo aan gewend geraakt dat ik voor mezelf op moest komen. Ik was er zo aan gewend geraakt dat niemand me begreep, dat niemand van me leek te houden.

Toch  kwam ik een vriendje, Giovanni,  tegen. Hij werkte in een coffeeshop. Hij was heel spannend, heel gevaarlijk, maar had tegelijk een klein hartje. Ja, misschien wel net als ik zelf. Hij gaf me liefde en sloeg me. Precies zoals ik gewend was. Precies zoals ik dacht dat het hoorde. Ik blowde af en toe, maar was geen drugsverslaafde. Toen werd ik zwanger. Ik raakte volledig in paniek, wist niet wat ik moest doen, kon er met niemand over praten. Ik verborg mijn zwangerschap. Ik hoorde zo vaak dat drugs je alle zorgen deden vergeten en ging ook gebruiken. Na zeven maanden werd de baby geboren, op 27 december. Twee dagen later overleed ze. Ik kan je niet vertellen hoe verschrikkelijk ik me toen voelde, hoe zwart mijn wereld was, hoe zwaar mijn schuld woog. Ik draaide helemaal door, ging nog meer drugs gebruiken, alles door elkaar. Ik werd gek. Een paar keer heb ik geprobeerd er een einde aan te maken. Ik huilde na elke mislukte poging.

Twee jaar geleden werd ik weer zwanger. Ik was vastbesloten het dit keer anders te doen. Ik stopte radicaal met alle drugs, ook met blowen en roken. Dat deed ik helemaal op eigen kracht. Ik werd er wel ontzettend ziek van en heb veel pijn gehad. Ik verwachtte ook van Gio dat hij anders ging leven. We hadden een wietplantage, die moest er van mij uit. Ik wilde dat hij verantwoordelijkheid nam. Ik wilde het deze keer goed doen, zo vaak krijg je geen herkansing in het leven. Ik wist dat mijn vriend al een zoon had. Ik kende het kind goed, zorgde er regelmatig voor. Ook kon ik goed overweg met de moeder van de jongen, Patricia. Toen ik vijf maanden zwanger was, bleek Giovanni echter nog vijf kinderen te hebben waarover hij me niet had verteld. De spanningen liepen op. Het werd zo erg dat hij, in een vechtpartij, alle tien mijn vingers brak met een stofzuigerslang. Ik was zeven maanden zwanger toen ik hem verliet.

Hij woont inmiddels in Washington, bij een Amerikaanse vriendin. Hij werkt daar als lasser. Ze hebben elkaar leren kennen toen wij nog samen waren. Ik wist wel dat hij ook naar andere vrouwen ging. Daar was hij altijd open over geweest. Met haar echter ging alles stiekem. Daar heb ik nog steeds moeite mee. Inmiddels is zij zwanger van zijn tweede kind. 10 januari 2002 komt hij naar Nederland om mij en ons dochtertje te bezoeken, daar kijk ik erg naar uit.

Nadat ik Giovanni had verlaten, ging ik naar mijn oma. De moeder van mijn moeder. Zij is  hetzelfde als mijn moeder, dus dat ging niet lang goed. Ik ben daar een maand gebleven. Patricia, op wiens zoontje ik vaak gepast had, wilde iets terug doen en bood me aan dat ik bij haar mocht komen. Daar ben ik gebleven tot mijn dochtertje, Roxanne, een maand oud was. Toen heb ik me aangemeld bij het Thuislozen Team in Den Haag. Ik kreeg een plekje in een tienerpand, woonde samen met zes andere meiden. Af en toe was er begeleiding en een keer per week gingen we geld halen. Het ging mis vanwege mijn vader. Mijn vader is een racist. Dat is een stuk van hem waar ik verschrikkelijk veel moeite mee heb. Roxanne, mijn dochter, is nota bene half Surinaams. Ze heeft, nog, een vrij blanke huid. Mijn vader maakt vaak racistische opmerkingen. Hij heeft me wel eens gezegd dat hij niet met Roxanne zou gaan wandelen als ze een zwarte huidskleur zou hebben. Toen heb ik hem verteld dat hij geen opa is van mijn kind. Toch heb ik wel gevoel voor hem. Hij is de enige die het voor mij heeft opgenomen toen ik nog een kind was. Hij is zelfs voor me de gevangenis in gegaan. Het is een beetje een tweeslachtige verhouding.

In ieder geval, in dat pand in Den Haag woonden ook AMA’s, Alleenstaande Minderjarige Asielzoekers, buitenlandse meisjes dus. Mijn vader was helemaal door het lint gegaan en had gedreigd alle buitenlanders in dat huis te doden. Zijn dreigementen werden erg serieus genomen, vooral nadat hij bij mijn moeder de ramen had ingegooid en mijn broertje had aangereden om achter mijn adres te komen. Hij was altijd dronken als hij dit soort dingen deed. De angst zat er goed in en om de anderen te beschermen, zetten de mensen van het Thuislozen Team mij van de ene op de andere dag het huis uit. Gelukkig kon ik Roxanne bij Patricia brengen. Zelf sliep ik bij vrienden, telkens op een ander adres en ervoor zorgend dat het Nederlanders waren, zodat, als mijn vader er achter kwam, deze mensen geen gevaar zouden lopen.

Uiteindelijk kon ik met mijn dochtertje terecht bij het Fionhuis in Den Haag. Daar had ik het gevoel dat ik niet serieus werd genomen. Ze hadden allerlei vooroordelen. Ik had niet het gevoel dat ik serieus genomen werd. Ze gingen ervan uit dat ik mijn kind mishandelde, omdat ik vroeger zelf mishandeld werd. Het klopt dat Roxanne in die periode rode oortjes had. Toen er echt naar werd gekeken, bleek dat ze een dubbele oorontsteking had opgelopen. De baby huilde ook veel. Ik vloekte en schold als ik wanhopig werd van het gejank, maar ik zou haar nooit iets aan doen. Ik zou blowen in het bijzijn van mijn baby en het kind koud eten geven. Van alle beschuldigingen werd ik zo kwaad, en voelde ik me zo machteloos, dat ik reageerde op de enige manier die ik geleerd had. Ik werd agressief en bedreigde mijn begeleider. Dus werd ik overgeplaatst. Naar de crisisopvang in Rotterdam. We zaten er met zes gezinnen op een kamer. Ik kreeg geen rust. Het ging helemaal niet goed. Daar kon ik niet blijven. Zo belandde ik in Gouda. Ik kreeg een eigen kamer. Er was 24 uur begeleiding. In hetzelfde pand was de nachtopvang voor daklozen, die kwamen daar douchen. Ondertussen bleek dat het Fion de kinderbescherming had ingeschakeld. Ze dreigden mijn kind bij me weg te nemen. De hele situatie werd zo bedreigend voor me, dat ik helemaal door het lint ging. Weer bedreigde ik een begeleider. Er werd gesproken over een instabiele situatie en overspannen moeder. En eigenlijk klopte dat ook wel, alleen de oorzaak lag ergens anders, dan waar hij gelegd werd. Ik was gewoon bang mijn kind kwijt te raken.

Jeugdzorg, mijn voogd, werd nu voogd van Roxanne. Ze besloten me nog een kans te geven. Ik werd aangemeld bij de Bocht in Goirle, maar daar wilde ik niet naar toe. Dat vertelde ik mijn voogd. Ik wist dat de Bocht tijdens het intakegesprek mijn motivatie zou toetsen. Het zou gemakkelijk voor me zijn om niet aangenomen te worden. Toen belden ze aan bij de Rotonde. Eerst kreeg ik een noodbed, later een vaste plek. De Rotonde heeft me gered. Mijn begeleidster is Marieke. Ze was stagiaire voor één jaar. Officieel is ze er nu mee opgehouden, maar ze begeleidt mij nog steeds.Ze heeft veel met me gepraat en me vertrouwen gegeven. Ook met Ruud heb ik te maken gehad. Hij is een schatje. Ik weet niet wat hij van mij vindt. Wel denk ik dat hij naar roddels (over mij) luistert. Maar weet je, hij heeft geen vooroordelen.

Op de Rotonde zijn wel regels, maar niet zoveel en niet zo strikt als in andere opvanghuizen. De regels zijn een vangnet. Met mij gaat het altijd beter als je me wat met rust laat, niet te veel op mijn huid zit. In de Rotonde houd je een groot deel van je eigen verantwoordelijkheid. Je mag alleen komen, en blijven, als je zelf bereid bent wat aan je probleem te doen. Het is het eerste opvanghuis waar ik kwam, en geloof me ik heb er veel van binnen gezien, waar een condoomautomaat hangt en waar het toegestaan is te blowen. De Rotonde schreef een eerlijk rapport over hoe ik met mijn kind omging. Zij hebben ervoor gezorgd dat Roxanne bij mij bleef. Daar ben ik ze nog steeds erg dankbaar voor.

Ik weet dat kinderen die mishandeld zijn vaak hetzelfde doen met hun eigen kinderen. Ik weet dat de ellende zo van generatie op generatie doorgaat. Zelf wil ik mijn eigen meisje nooit mishandelen. Ik ben er wel bang voor. Eén keer gaf ik haar een tik op haar vingers, daar was ik helemaal overstuur van. Ik denk niet dat ik haar ooit pijn zal doen. Ik houd zo ontzettend veel van mijn dochtertje en wil er alles aan doen om haar een beter leven te geven dan ik heb gehad.

Na een paar maanden in de villa, kwam ik in dit Tussenhuis terecht. Het ging prima tot vorige week. Toen heb ik een fikse ruzie gehad met mijn bovenbuurvrouw. De politie is er zelfs bij geweest. Daarna kwam er een gesprek met de begeleiders erbij. De vrouw zei dat ze bang voor mij was. We spraken af om elkaar maar een tijdje uit de weg te gaan. Toch voelde ik me niet gelukkig hiermee. Vanmorgen stond zij de was te doen. In plaats van op mijn kamer te blijven, ben ik naar haar toe gegaan, om het uit te praten. Ze hoeft helemaal niet bang voor me te zijn. Niemand hoeft bang voor me te zijn. Alleen als ik me niet eerlijk bejegend voel, dan ben ik nogal opvliegend. Het was goed dat ik naar haar toeging. We hebben het nu echt bijgelegd. Dat moet toch als je samen in een huis woont.

Zie je, dit heb ik geleerd. Ik heb geleerd met mensen te gaan praten en het gaat wel niet altijd vlekkeloos, maar ik maak toch zeker vooruitgang.

Inmiddels sta ik op de urgentielijst voor een eigen huis. Ook werk ik in Zon en Schild, een psychiatrische inrichting hier in de buurt. Ik ben groepsleidster, help de mensen met eten, begeleid activiteiten en dergelijke. Daarnaast studeer ik voor sociaal pedagogisch werkster. Ik ben dus hard bezig voor de eerste keer in mijn leven om een toekomst te bouwen voor mijn kind en mij. Een man komt er nooit meer in!

De belangrijkste valkuil waar ik voor op moet letten als ik alleen woon, is dat ik wegblijf bij de verkeerde mensen. De spanning van mijn oude leventje trekt me nog wel eens. Je gaat idealiseren. Het was nooit saai. Iets jatten, wegrennen voor de politie en dan de kick als het lukte. Ik zou me gemakkelijk mee laten trekken, en zo uiteindelijk terugvallen in de ellende. Misschien moet ik een gevaarlijke sport gaan doen of zo om daar de thrill uit te halen.

14.11.2001

‘Mama met losse handjes’ is afkomstig uit ‘Thuis, portretten van dak- en thuislozen’, door Frank van Empel & Caro Sicking, jubileumuitgave van de Rotonde, Amersfoort. Opgenomen in november 2001. Opnieuw geredigeerd voor nonfiXe, augustus 2010

In de wachtkamer van het leven

L is voor het ongeluk geboren, zegt hij zelf. Alles wat mis kan gaan, gaat mis. L. raakt voor zijn dertigste verjaardag, 3x dakloos. Kerst viert hij afwisselend in een bouwkeet en in de gevangenis. Als wij hem spreken, is hij vastbesloten om zijn leven beter te maken en een goede vader voor zijn zoon te zijn. ‘In de wachtkamer van het leven’ is afkomstig uit ‘Thuis, portretten van dak- en thuislozen’, jubileumuitgave van de Rotonde. Opgenomen in november 2001. Opnieuw geredigeerd voor nonfiXe.

 

‘Dakloos zijn is niet zo erg’, zei de begeleider tegen mij. Dus ik heb hem meegenomen. Zijn portemonnee hebben we in een bureaulade gelegd en we zijn de straat op gegaan. In de soepbus konden we warme soep eten, maar die blijft natuurlijk niet de hele nacht staan. Het werd donkerder en kouder. De man stond te rillen met tranen in zijn ogen. Hij wilde ergens naar binnen, maar er was geen binnen. Toen pakte hij zijn pinpasje, dat had die goochemerd stiekem bij zich gestoken. Nee, zei ik hem, ‘je bent nu dakloos. Je hebt geen pinpasje. Je hebt geen geld, geen uitkering, want je hebt geen postadres. Je hebt geen huis, geen eten en je hebt ook geen vrienden.’

Ik woon sinds december 1999 in dit tussenhuis, het Woonerf genaamd. Daarvoor ben ik drie maanden in de villa geweest. Dat is heel kort. Daar ben ik ook blij om. Ik had mazzel dat deze plek vrijkwam. Eigenlijk was de kamer bestemd voor iemand anders, maar Werner kende hem van vroeger en wilde hem voor absoluut niet in huis.

Toen ik bij de Rotonde kwam, had ik nog geen uitkering. De meeste daklozen hebben geen uitkering, omdat je voor een uitkering een postadres moet hebben en ingeschreven moet staan bij een gemeente. Ik vond het te lang duren voordat ik geld kreeg en ging gauw zelf, via een uitzendbureau, werken als afwasser.

Ik zal bij het begin beginnen, bij mijn jeugd. Ik ben geboren voor het ongeluk, in Schiedam, in een gezin met vier kinderen. Mijn biologische vader was een Italiaan die veel dronk, een alcoholist zeg maar gerust. Toen ik 3 jaar was, werden mijn ouders uit de ouderlijke macht gezet. Ik moest met mijn broer en twee zusjes naar een tehuis. Het was een streng katholiek tehuis, geleid door nonnen. We sliepen op grote slaapzalen in stapelbedden. Mijn zusje kwam in een pleeggezin terecht. Later namen diezelfde mensen mij ook op. Ze hadden zelf geen kinderen. Mijn broer en andere zus zijn samen naar een ander gezin gegaan. Mijn pleegvader zat bij de Koninklijke Marechaussee. Hij voedde ons op met strakke hand. Er waren veel spanningen tussen hem en mij. Hij zei mij vaak dat ik een dief was, net als mijn biologische vader. Ik had niet het gevoel dat ik ooit iets goed kon doen. Op school ging het ook niet goed met me.

17 Jaar. Ik werd vervroegd met militaire dienst gestuurd. In eerste instantie vond ik het wel leuk. Ik deed de rij-opleiding. Toen ik echter zakte, werd ik benoemd tot hofmeester. Een soort veredelde kelner. Het kwam neer op ongeveer vier uur per dag officieren bedienen, dodelijk saai. Ik blowde voor het eerst in mijn leven en ging het vaker doen. Op een dag maakte een sergeant een hele misselijke opmerking over mijn moeder en zus. Iets in de trant van je moeder en je zus zijn hoeren. Ik werd zó boos. Ik had een pan soep in mijn handen, halflauw. Het ging vanzelf. Ik kon het niet laten. Ik kieperde de pan soep over het hoofd van de man. De straf volgde natuurlijk snel. Ik werd opgesloten in een hokje. Maar ik ben slim, ik had een zakmes bij me en wrong het raampje open. Zo ben ik ontsnapt. Ik ging naar mijn opa en oma in Hengelo, de ouders van mijn pleegvader. Daar heb ik twee weken gezeten, maar die mensen waren te oud, het huis te klein. Ik had het gevoel dat ik daar weg moest, toch wilde ik niet ver weg. Daarom nam ik een hotel in Hengelo. Mijn salaris werd nog gewoon overgemaakt, dus ik kon het betalen. Dat was een hele grote fout van me. In een hotel moet je je legitimeren. Dezelfde nacht kwamen ze me nog halen, de Koninklijke Marechaussee uit Den Haag, collega’s van mijn pleegvader. Ze brachten me naar Den Haag, waar hij werkte. Hij schaamde zich natuurlijk diep. Toch regelde hij met zijn chef dat ik mee naar huis mocht. Er kwam een rechtszitting. Ik kreeg de stempel S5 –knettergek- en verliet dienst.

Onder de voorwaarde dat ik een baan zocht en kostgeld betaalde, mocht ik in het huis van mijn pleegouders blijven wonen. Maar het werken ging me niet zo goed af. Ik kan niet zo goed tegen opdrachten en bevelen.

Eerste Kerstdag 1989 liep het echt uit de hand. Mijn pleegvader en ik kregen ontiegelijke ruzie. Ik had iets van hem kapot gemaakt. Hij werd heel boos en zei dat hij nu ook iets van mij kapot zou maken. Hij pakte mijn portable televisie en smeet deze zo door het raam. Ik was woedend. Ik pakte een tennisracket en sloeg hem daarmee in zijn nek. Heel de familie zat erbij. Ik kon mijn koffers pakken en werd buiten gezet. Het was Kerst. Ik kon nergens terecht. Bij een vriend mocht ik mijn koffers neerzetten, maar niet zelf blijven. Heel zijn familie was daar, er was geen plaats voor mij. Ik liep wat door Zoetermeer. Er was een bouwplaats, waar een kacheltje stond om de bouwvakkers overdag warm te houden. Ik klom over het hek en ging daar slapen.

De volgende dag, Tweede Kerstdag, haalde de politie mij daar weg. Ik kwam in een opvanghuis in Den Haag terecht, waarna ik in een begeleid kamerwonen project belandde. Ik ging niet meer terug naar mijn pleegouders. Ik heb ook mijn trots. Het ging een tijdje goed met me. Ik leerde een meisje kennen. We gingen samenwonen en kregen een kind, een zoon. Dat is nu 8 jaar geleden. Inmiddels was ik aan de slag gegaan als dealer. Het verdiende goed, zo’n fl. 2.500,- per week. Op een dag klopte er een notaris op mijn deur. Hij kwam vertellen dat  mijn (biologische) grootvader in Italië was overleden. Ik kreeg een erfenis van fl. 175.000,-. Wij kochten een huis.

Het  ging mis met mijn vriendin. Ze begon te snoepen van mijn handel, zomaar waar de baby bij was. Ik schrok me kapot en spoelde alles door de wc. Dat bracht me natuurlijk zwaar in de problemen met de leveranciers. Zij eisten hun geld. Ik heb het betaald. Mijn schoonmoeder kwam achter mijn activiteiten. Zij lichtte de politie in. Ik werd opgepakt en verdween achter de tralies. Vier maanden later kwam ik vrij. Ik mocht mijn vriendin en zoon niet meer zien. Bovendien bleek het huis dat ik gekocht had op naam van mijn vriendin te staan. De sloten waren veranderd en ik kon mijn eigen huis niet meer in. Ik ben de eerste de beste kroeg ingedoken en heb me helemaal laplazarus gezopen. Toen ik het café verliet, ben ik vijf meter verderop in elkaar gezakt. De volgende ochtend werd ik gevonden door een priester. Ik bleek namelijk voor een kerkdeur te liggen. Deze man heeft me echt geholpen en via hem ben ik bij een jeugdopvang in Amsterdam terecht gekomen. Ik wist inmiddels wel hoe ik met hulpverleners moest omgaan, dus ik heb een slap verhaal opgehangen en wist wederom in een begeleid kamerwonen project te komen. Alle hulpverleners werken namelijk hetzelfde. Ze zouden eerst eens goed moeten kijken of iemand wel geholpen wil worden, of iemand zichzelf wil helpen.

Er kwam weer een rechtszitting. Ditmaal over de voogdij over mijn zoon. De rechter dacht dat ik vanuit huis dealde, waar mijn kind bij was. Dit was echter niet het geval. Maar onze zoon werd toegewezen aan mijn schoonmoeder.

Ondertussen begon ik in Amsterdam een leventje op te bouwen. Ik had een dak boven mijn hoofd, volgde een koksopleiding en werkte als hulpkok. Ik betaalde iedere maand fl. 850,- voor mijn kind. Ik mocht hem niet zien, maar hield hem altijd in de gaten, via vrienden, buren en kennissen. Toen kwam het moment waarop het ineens niet meer lukte. Ik kreeg een zenuwinzinking of zo. Dat was in de tijd van de Bijlmerramp. 75% van mijn klas kwam uit die buurt. Zeven mensen zijn omgekomen, lege stoelen in het lokaal. Er kwam een herindeling van de klassen. Ik zat bij een groep waar dezelfde lessen nogmaals werden gegeven. Dat was ontzettend saai. Ik ging niet meer naar school. Bovendien werd ik ontslagen, omdat ze een volwaardige kok moesten aannemen.

Een tijd heb ik niets gedaan. Toen was er weer een opening. Ik kon een baantje voor zes maanden krijgen als DJ in Torremolinos. Dat leek me te gek. Mijn huis heb ik snel onderverhuurd aan vage kennissen en ik vertrok voor de tijd van mijn leven in Spanje. Dat was het ook, het was geweldig. Na zes maanden kwam ik terug. Ik stak de sleutel in het slot. Die bleek niet te passen… Ik dacht nog ‘hier wordt een grap met me uitgehaald’ en belde aan. Een vreemde vrouw deed de deur open. Zij woonde hier nu. Wat bleek nu, mijn onderhuurders hadden de huur maandenlang niet betaald en ook gas en water niet. Daarnaast hadden ze voor veel overlast gezorgd. Het huis was dus ontruimd. Een buurvrouw had nog een tas kleren en wat papieren voor me weten te redden. Ik was, weer, dakloos. Ditmaal voor een lange tijd.

Tweeënhalf jaar heb ik door Amsterdam gezworven. We waren meestal met een groepje, vijf meisjes en zes jongens. Als je alleen bent, is het gevaarlijk. Ze vermoorden je voor een slaapzak. Ik rookte en snoof van alles. Ik stal en brak in. Ik bewees mijn pleegvader dat ik een zoon van mijn vader, de dief, was. Dat ging natuurlijk mis, gelukkig maar, achteraf. Ik kende een junk, Michael, die de rolluiken van winkels kon openbreken. We hadden met succes al twee kraken gezet en daar had ik veel aan verdiend. Hij belde me op. Want je bent dan wel dakloos, maar je hebt wel een mobiele telefoon. Hij wist een zaak waar wel fl.7.000,- in de kassa zou liggen. We gingen erheen. Hij had gesnoven of gespoten, weet ik veel. Ik stond op de wacht, met mijn fiets. Hij ging tekeer tegen het rolluik. Er kwam iemand voorbij die zijn telefoon pakte en begon te bellen. Ik riep dat we weg moesten, maar Michael was te ver heen om te luisteren. Ik stond daar een beetje ongemakkelijk om mijn fiets te draaien en riep hem nogmaals. Weer reageerde hij niet. Toen hoorde ik politie aankomen en sprong op mijn fiets en reed weg.

Natuurlijk werd ik opgepakt. Maar ik ontkende alle betrokkenheid, ik fietste daar gewoon, openbare weg, weet je wel. Ik moest mee naar het bureau. Ze hadden ook Michael opgepakt. Hij heeft me verlinkt, sterker nog, hij zei dat ik het brein was. Het was weer Eerste Kerstdag en ik zat in de Bijlmerbajes. Daar kwam een keerpunt. Ik vroeg me af wat ik daar deed, met Kerst, met Oud en Nieuw, terwijl heel Nederland feest vierde. Ik moest toegeven dat mijn pleegvader toch gelijk had gekregen, ik was een dief, het zat in mijn genen.

Ik kwam vrij met een tasje kleren en fl. 250,- die ik in de gevangenis verdiend had. Regelrecht liep ik naar de coffeeshop. De vrouw die daar werkte en een vriend van me lazen me de les. Ik moest weg uit Amsterdam, anders zou ik eindigen als  al die andere junkies. Ga maar naar Amersfoort, zeiden ze. Dat was het laatste duwtje dat ik nodig had. Ik ging naar Amersfoort.

Tegen Mike, hulpverlener in het passantenverblijf in Amersfoort, vertelde ik dat ik mijn leven wilde veranderen. Hij bracht me bij de Rotonde. De eerste maand ging ik door een hel. Ik moest een muur afbreken om de toekomst weer binnen te kunnen laten. Ik heb nachten wakker gelegen. Ik heb gedacht, gedacht en gedacht.

Ik ben te ‘chicken’ voor zelfmoord, bovendien heb ik een kind. Ik kon vooruit of terug. Uiteindelijk besloot ik vooruit te gaan. Dat komt ook door de begeleiding. Alleen was ik er nooit uit gekomen. Maar je moet wel zelf willen, je moet erg graag willen, want het is heel moeilijk. Wanneer je dakloos bent, krijg je een stempel. Mensen denken dat je ervoor gekozen hebt, dat je het leven op die manier leuk vindt. Je wordt hard, zowel voor jezelf als voor anderen. Je stompt af. Je zit in de wachtkamer van het leven. Je wacht tot het nacht wordt. Je wacht tot het dag wordt. Er valt niets te veranderen. Je ziet wel wat er op je afkomt. Vrienden sterven voor je ogen. Ze springen van een brug of nemen een overdosis. En vrienden is een groot woord, want eigenlijk heb je geen vrienden. Je kunt niemand echt vertrouwen.

Ik woon nu in het ‘Woonerf’, samen met drie anderen, waaronder Werner. Wij zijn de oudste bewoners. We kunnen met elkaar lezen en schrijven. Sinds drie maanden heb ik de voogdij over mijn kind. Dat was een grote overwinning. Heb ik helemaal zelf geregeld! Mijn vriendin is echt verslaafd geraakt. Ze zat te spuiten waar mijn zoontje bij was. Ik heb gebeld met mijn pleegvader. Hij ging akkoord. We zijn weer naar de rechtbank gegaan. Ik kreeg de voogdij. Mijn pleegvader is nu de medevoogd van mijn kind. Hij voedt hem op met strakke hand, wat hij zegt is wet. En hij is hartstikke gek op mijn zoontje. Ik bel iedere week, maar wil nog niet dat hij hier komt.

Ik sta ingeschreven voor een zelfstandige woning. Dan kan ik de koksopleiding weer afmaken en werk zoeken. Als ik dat voor elkaar heb, kan mijn zoon bij mij wonen. Dat is wat ik het allerliefste wil. Dan kan ik ook weer echt contact onderhouden met mijn broer en zussen en pleegouders. Nu, wachttijd, de familierelatie staat zolang in de vriezer.  Maar eigenlijk is dat slap geouwehoer. Als ze me dan pas accepteren, zijn ze geen knip voor hun neus waard.

Nu vind ik het dus allemaal veel te langzaam gaan. Ik wil verder met mijn leven Ik heb het gevoel dat ik in een halte zit, sta al tweeënhalf jaar ingeschreven bij de woningbouw.

Over het daklozenbestaan, het kan jou ook overkomen. Niemand kiest er voor. Er is altijd iets gebeurd. Ik heb aan den lijve ondervonden hoe gemakkelijk de dominostenen van een leven omvallen. Maar ik kan je één ding vertellen, dakloos worden, wil ik nooit meer.

Interview 13.11.01

‘In de wachtkamer van het leven’ is afkomstig uit ‘Thuis, portretten van dak- en thuislozen’, door Frank van Empel & Caro Sicking, jubileumuitgave van de Rotonde, Amersfoort. Opgenomen in november 2001. Opnieuw geredigeerd voor nonfiXe, juli 2010