Stof

Een gedichtje

 

Honden schudden hun natte vacht

Modder spet rond

Vermengd met haren

Het mannetje heft zijn achterpoot

‘Nee!’ zeg ik streng

Hij kijkt me aan of hij wil zeggen

‘Mevrouw, dat is mijn natuur’

Dan markeert hij de deurpost

Kalm vanzelfsprekend

Legt hij zich te waken

Tegenover het rustende teefje;

Stof kruipt omhoog tegen de muren.

 

door Caro Sicking, december 2017

Diepgang, humor & maatschappelijke issues

Anoushka Rood, The Sword, over Wat de Hel!:

Een boek dat iedereen zou moeten lezen. Het heeft diepgang, humor, snijdt maatschappelijke issues aan die ons allemaal aangaan of waar we ons in kunnen herkennen. Laat de surreële omschrijving je niet afschrikken want dat is nou net de touch die het verhaal een extra dimensie geeft en heel subtiel is gedaan.

Lisette, de demente dame van 84 jaar wordt magnifiek neergezet. Of het echt zo werkt in het hoofd van iemand met dementie durf ik niet te zeggen. Daar heb ik te weinig ervaring mee in de nabije omgeving. Kan me wel voorstellen dat het zo werkt met die gedachte gangen en sprongen en voor de fase waarin je doorgaat hebben dat je ziek bent. Heftig maar door de manier van schrijven ook heel ‘mooi’ inleefbaar en minder beangstigend dan verwacht. Pia is typisch die vrouw die gevangen zit in een leven dat men geslaagd noemt maar waar zij niet gelukkig van wordt. Zij neemt de beslissing om voor haar demente moeder te gaan zorgen. Iets wat maatschappelijk gezien ondenkbaar is, daar zijn tehuizen voor zo redeneert men. Polarisatie ten top. Daarnaast wordt ook het onderwerp vrouwenhandel aangeboord en alle gevoelige issues die daar mee te maken hebben. Het is duidelijk dat de schrijfster hier met kennis van zaken over schrijft. Een boek met alleen dit onderwerp zou ik graag willen zien van Caro Sicking want ik weet zeker dat er nog veel meer over te vertellen is. Samya is in ieder geval een vrouw die je niet snel zal vergeten.

De verhalen zijn op zich geloofwaardig en samen maken ze een mooi Nederlands literaire werkje dat een prettige schrijfstijl heeft en je laat nadenken over onze maatschappij en hoe wij met elkaar omgaan. Een aanrader voor lezers met voorkeur voor een vlot lezend verhaal met diepgang.

Wat de Hel! voorkant lage resolutieGedeeld met The Sword 

Lees het 1e hoofdstuk Wat de Hel! tweede druk, 2014

Bestel Wat de Hel! ISBN: 978.94.90665.128 / Prijs: € 17,50

Wat de Hel! e-boek ISBN: 978.94.90665.005 / Prijs: € 4,95

 

nonfiXe 02.04.2014

 

Boekbespreking Wat de Hel!

Ellen de Visser las Wat de Hel! en besprak het boek voor BangerSisters.

Hieronder haar recensie:

‘In ‘Wat de Hel!’ wordt afwisselend verteld over drie vrouwen: een demente bejaarde, haar hardwerkende dochter en een asielzoeker uit Nigeria. Elk levensverhaal wordt op een eigen manier in beeld gebracht. Vanuit Lisette, de demente vrouw, wordt haar kijk op het leven op een zeer humoristische manier verteld. Wat zij denkt en meemaakt, vaak de meest vreemde dingen, is in haar belevingswereld de normaalste zaak van de wereld. Hierdoor ga je als lezer bijna denken dat het inderdaad normaal is.

‘De Nigeriaanse vrouw Samya heeft veel meegemaakt. Door haar verleden in handen van vrouwenhandelaren en werkend in de prostitutie is haar vertrouwen in mensen ver te zoeken. Als klap op de vuurpijl komt ze ook nog in de wereld van asielzoekers terecht. Zij merkt dat er vaak vooroordelen heersen. Zolang mensen niet weten dat ze asielzoeker is zijn ze aardig tegen haar, maar op het moment dat mensen horen wie ze werkelijk is, wordt Samya al gauw gewantrouwd en als dader van bepaalde voorvallen gezien.

‘Pia, de dochter van Lisette is een vrouw met een goede baan en zij is maatschappelijk geaccepteerd. Pia’s leven verandert als ze besluit haar weggelopen moeder te zoeken en ze Samya leert kennen. Ze gaat haar leven anders inrichten dan voorheen om er te zijn voor haar moeder en voor Samya, die haar hard nodig hebben. Hierdoor krijgt Pia problemen, het wordt niet gewaardeerd door de maatschappij dat ze afwijkt van de norm.

‘De drie vrouwen verzetten zich ieder op hun manier tegen de situatie waarin ze zitten. Samen vinden ze een manier om van hun eigen leven een soort model te maken om anderen te leren hoe ze betere zorg kunnen verlenen. Ieder van de vrouwen heeft hierin haar eigen aandeel en groeit hierdoor.

‘De auteur weet van tegenstellingen een geheel te maken. Op een knappe manier laat ze de lezer switchen tussen de warrige maar levendige gedachten van Lisette, de bezorgde gedachten van Pia die heen en weer geslingerd wordt tussen wat zij wil en wat anderen van haar verwachten en de kordate gedachten en beslissingen van Samya. Sommige momenten zijn wat kortaf beschreven waardoor mij niet alles even duidelijk wordt.

‘Wat de Hel!’ vind ik een krachtig boek dat ons laat nadenken over hoe wij zelf mensen beoordelen op hun maatschappelijke positie. Tevens laat het zien wat de kracht van mensen is, zeker als men de handen ineen slaat.

‘Geweldige cover waarop ‘Lisette’ staat precies zoals zij is beschreven.’

Bestel Wat de Hel! ISBN: 978.94.90665.128 / Prijs: € 17,50

Lees het e-boek ISBN: 978.94.90665.005 / Prijs: € 4,95

De angst is van kamp gewisseld

Hoe een verhaal de Arabische revolutie ontketende. Dit verhaal over Mohammed Bouazizi en Fayda Hamdi is razendsnel geschreven en verspreid toen de tijd rijp was. Gebaseerd op waarheid. Een waarheid die herkend werd door de menigte en werd aangedikt om het onderbuik gevoel van een volk aan te sterken, de woede van mensen op te wekken tot een niveau waarop woede angst overheerst. Een toenemende stroom berichten wijst daarop. Bronmateriaal voor de roman ‘Asfour, over verraad’ door Caro Sicking

Hoe een verhaal de Arabische revolutie ontketende

Caro Sicking voor nonfiXe

Inmiddels kent zo’n beetje heel de wereld de naam van Mohammed Bouazizi, de Tunesische groenteverkoper die zichzelf in brand stak uit protest tegen de vernedering door de autoriteiten. Bouazizi, universitair opgeleid, verkocht groenten om het gezin van zijn moeder te onderhouden. Een vrouwelijke agente pakte zijn weegschaal af en gaf hem daarbij ook nog een klap in het gezicht. Toen Bouazizi zijn gelijk ging halen bij het gouvernement bleven de deuren voor hem gesloten, ogen en oren dicht voor de kleine man. Hij dreigde zichzelf in brand te steken als er niet naar hem geluisterd werd. En deed dat vervolgens. Hij overleed op 4 januari 2011 aan zijn verwondingen. Tien dagen later vluchtten dictator Zine Al-Abidine Ben Ali en zijn gehate tweede echtgenote Leila Trabelsi naar Saoedi Arabië, ettelijke miljoenen in hun koffers, terwijl in de rest van de Arabische wereld regiems op hun grondvesten schudden. Mohammed Bouazizi werd de held van de revolutie.

Barbertje moest hangen

De agente die hem geslagen zou hebben is Fayda Hamdi, inmiddels 47 jaar, ongehuwd en kinderloos. De enige vrouwelijke politie agent in Sidi Bouzid. Ze is op 28 december 2010 door Ben Ali gevangen gezet in Gafsa. De dictator wilde de volksopstand sussen door de dader te straffen. Fayda Hamdi zat bijna vier maanden vast. Toen pas kwam haar zaak voor. Op 19 april 2011 werd ze vrijgesproken. Ze heeft Mohammed Bouazizi niet geslagen.

Fayda Hamdi voelt zich zondebok. Haar positie, ongetrouwd, zonder kinderen en enige vrouw in het korps van negen agenten in een provinciestad, heeft haar die rol bezorgd.

Hamdi vertelt dat ze Mohammed Bouazizi met zijn groentekar aantrof op de taxistandplaats bij het station. Hij had geen vergunning om daar zijn waren te slijten. Ze sommeerde hem om weg te gaan. Hij schreeuwde en bedreigde haar. Er kwamen hulptroepen en ze hebben de weegschaal van Bouazizi afgepakt. ‘Ik deed gewoon mijn werk,’ zegt Fayda Hamdi. ‘En dat leidde tot de val van Ben Ali, en daarna opstanden in de hele regio.’

Daad van verzet of ongeluk?

Over de zelfmoord van Mohammed Bouazizi doen verschillende verhalen de ronde. Sommigen beweren dat hij dronken was en inderdaad met een jerrycan vol benzine liep te zwaaien. Maar de zelfverbranding was een ongeluk, zeggen deze stadsgenoten.

Zijn familie is inmiddels uit het stadje vertrokken. Druk van de media en aanhoudende geruchtenstromen die de heldenstatus van hun zoon en broer betwisten naast aantijgingen van zelfverrijking verhitten de steppelucht. Het graf van de verloren zoon ligt er eenzaam bij.

De duivel met de knoppen

De Franse krant La Liberation sprak in juni 2011 met Lamine al-Bouazizi, naamgenoot maar geen familie van de held van de revolutie. Deze vakbondsman vertelt hoe hij en geestverwanten al gedurende langere tijd zaten te spinnen op een juist moment om het regiem van Ben Ali omver te werpen.

De stakingen in de fosfaat mijnen van Gafsa, 2 jaar eerder, hadden volgens Lamine getoond dat de grond onder de voeten van de dictator aan het scheuren was. Wat nodig was, was een daad, een gebeurtenis, die als lont zou fungeren om het hele volk mee te krijgen. Die daad werd, al dan niet met opzet, gepleegd door Mohammed Bouazizi op het plein voor het gouvernementsgebouw van Sidi Bouzid. ‘Het verhaal was binnen een uur bedacht,’ zegt de vakbondsman tegen La Liberation. ‘We zeiden dat Mohammed universitair geschoold was, om alle werkloze academici – waarvan Tunesië er veel heeft – mee te krijgen. Om lager opgeleiden te bewegen, verzonnen we de klap in zijn gezicht door de vrouwelijke agent. In deze rurale en traditionele omgeving choqueert zoiets. Bovendien zijn de mensen bekend met onderdrukking door autoriteiten.’ Dan pakt hij met een brede glimlach zijn telefoon uit zijn zak. ‘Dit is de duivel,’ zegt hij. ‘Dit is ons wapen. Met een paar drukken op de knop verspreid je het gerucht.’ De oorveeg bleek het juiste ingrediënt. Na enkele uren demonstreerden 2000 mensen op het stadsplein. ‘Die dag begrepen we dat de angst van kamp was gewisseld. We zagen het in de ogen van de politie.’

De hoofdrol

Het resultaat is wat telt in de ogen van activisten zoals Lamine. Ben Ali is weg. Fayda Hamdi werkt weer bij de gemeente, binnen, in een kamer zonder ramen, verbaasd natrillend van de hoofdrol die ze kreeg in een menselijk drama dat een land bevrijdde. De hoofdrol in een verhaal dat de Arabische wereld voor altijd veranderd heeft. Hoe het afloopt? Of Tunesië zich tot een echte democratie ontwikkelt? Hoeveel doden en gewonden er nog moeten vallen in Egypte, Syrië, Libië, Bahrein, Jemen en de rest van het Midden Oosten? Dat zal mede afhangen van de verhalen die vandaag en morgen geschreven worden.

nonfiXe, 20 december 2011

Afbeelding: ‘Dégage’ was de kreet waarmee het Tunesische volk Ben Ali het land uit joeg en democratie eiste.

Bronmateriaal voor de roman ‘Asfour, over verraad’ door Caro Sicking.

11.11.11 om 20.11h Feest

Mediator, musicus, schrijver, leraar, idealist en vader Antos Szkudlarek is jarig en geeft een feest.
Omdat:
‘We deden veel – we deden samen – we deden goed, fout en goed fout. Dat heeft ons gemaakt tot wie we zijn: mensen die doen, die durven, die dingen oplossen en uitvinden. En die nog steeds fouten maken als basis voor wat ze verder bedenken, schrijven en ontwikkelen.’

Ik feliciteer al mijn vrienden en uitstekende bekenden die geboren zijn in de jaren ’50, ’60, ’70 en ’80 van de vorige eeuw. (‘90+ zal ik nog eens mee moeten borrelen)

Gek genoeg komen wij allen voort uit moeders die midden in het leven stonden. Ze dronken en rookten gewoon tijdens een of meerdere, geplande of onverwachte zwangerschappen. Ze gebruikten aspirine tegen de hoofdpijn, aten blauwschimmelige, rauwmelkse kazen en verschoonden ook gewoon de kattenbak. Nog los van alle fysieke arbeid die ze over het algemeen als thuisvrouw dienden te verrichten.

En dan, na het enórme trauma van onze (thuis-)geboorte, werden wij te slapen gelegd in versgeschilderde wiegjes die hun felle, lood-zware dampen nog uit stonden te puffen. Ingebakerd en wel, geen kans om op je zij te gaan liggen. Bewegen mocht niet; huilen wel. Maar dan was er ook snel dat begeerde object (nu vooral op tv/billboard/internet): 
de moederborst! Wat was er toch tegen siliconen in speenvorm?

Toen we groter werden bleek alles te kunnen voldoen als speelgoed: niet-kind-veilige medicijnpotjes, onbeveiligde gootsteen­kastjes met een keur aan easy-to-open chemicaliën, pappa’s gereedschap, vooral de houtsnijbeitels, de naaimand en niet te vergeten de rieten manden met flessen alcohol naast de boekenkast. Spelen was één groot feest.

We dronken trouwens water uit de kraan, niet uit een fles, zonder verdunning met bubbels of limonadesiroop. We dronken ook wel met z’n allen uit één fles. Gek genoeg is er, ondanks al deze evidente besmettingshaarden, nooit iemand omgekomen.

We aten ook gewoon álles: wit brood met roomboter (échte boter moesten we later uitleggen), aardappelen met vette jus, seizoensgroenten, erwtensoep en bergen snoep want dat leek in guldens allemaal niets te kosten. We dronken koolzuurhoudende dranken die stijf stonden van de suiker. Maar … we werden niet dik, niet eens díkker, gewoon omdat …

We altijd buiten speelden!

Vaak vertrokken we ’s ochtends vroeg als de zon de dauw trachtte te verdampen en keerden we pas huiswaarts tegen de tijd dat de straatlantaarns aan floepten. Dan staken we over zonder ook maar één kant op te kijken.

En niemand wist waar we de hele dag waren, niemand kon ons bereiken … 
(want niemand had niemands nummer)

We maakten karretjes uit oude kinderwagens en probeerden ze uit in de duinen. Na een aantal confrontaties met het alomtegenwoordige prikkeldraad kwamen we er achter dat die krengen geen remmen hadden.

Gevaarlijk? Ach, vader had misschien een ‘potje’ voor op de brommer, maar een helm voor op de fiets? Get-a-life! Zijwieltjes? Dat heette (en wás in de dagelijkse werkelijkheid) gewoon een driewieler! Nee, dan de automobielen waarin onze ouders ons leven in de waagschaal stelden; de enige riem in de auto, zat aan de broek van mijn vader! En de airbag moest nog worden opgevouwen.

We bezaten ook niet zo veel. We hadden geen Playstations (al dan niet portable), geen Nintendo’s, geen Wii’s en geen X-dozen. Naar, raar, maar waar, er waren geen videospelletjes, erger nog: er was geen video, behalve in de Latijnse les op school!

Films keek je voor een paar piek in de ‘bioscoop’: met z’n allen tegelijk naar één (1) film kijken. We hadden wel twee (2) televisie­kanalen uit de ether (?!) en we hadden daartoe één (1) antenne op het dak! Het was behelpen zonder videorecorder, dvd- of blauwestraal-speler. Zonder om-je-heen-geluid, afstandsbediening, draadloze en mobiele telefoons, zonder sms, mms, stem-post, reminders en computers, laptops, desktops, néé laat staan zonder INTERNET!

En dus zonder e-mail, Youtube, Hyves, Face Book, Twitter en MSN chats! Hel néé!

Wij spraken onze ‘vrienden’ face-to-face en lazen een book! Een boek, niet een e – boek. En ook niet een trouwens… want we hadden geen … (zie hierboven).

Dus maar weer naar BUITEN met die VRIENDEN, om te PRATEN over wat je gister had gezien op tv: hadden ze altijd net naar het andere net (ned?) gekeken. Dus speelden we leuk met wormen, trokken een duizendpoot ál zijn pootjes uit en maakten we moddertaartjes  (nooit een van verkocht) als het weer eens had geregend. Dan deden we regenlaarzen aan zodat het weer wat meer regende. En stampten we in de plassen tot we moesten plassen.

Ook als de zon scheen gingen we naar buiten; dan liepen we (of fietsten we -alweer zonder helm-) naar het huis van het vriendje of vriendinnetje en belden aan -nee dat kan niet met een i-phone, daar is nog geen ep voor-, om te vragen of hij of zij ook buiten wilde meegenieten van die fijne zonnestralen.

Bijvoorbeeld om daarin een spel te spelen wat we zelf bleken te kunnen bedenken. Met stokken en oude tennisballen. Dat noemden we: heen-en-weer-stokkie; nu heet het korter: hokkie. Al snel gingen de grote mensen zich ermee bemoeien en kregen we verenigingen. En dan moest je eerst laten zien dat je hét kon?! En sommigen konden het niet. En dat was soms akelig pijnlijk. Maar ook dat hebben we overleefd.

Door al dat op-straat-gedoe werden we ook wel eens baldadig. Ergens (blijven) hangen was niet onze stijl; hangen was voor de was. Dan ‘ondernamen’ we dingen die eigenlijk niet mochten. Van onze ouders niet, van de buurtbewoners niet en van de politie en de wet al helemaal niet. Fikkie stoken. Banden lek prikken. Een (oude) damestasje meegrissen in het voorbijgaan. Nieuwkomers in de buurt laten betalen voor snoep voor de hele groep. Ach, we waren lekker bezig. En als de juut, de flik, je dan te pakken kreeg… waren je ouders boos … en lieten je rustig een nachtje ‘brommen’.

We deden veel – we deden samen – we deden goed, fout en goed fout. Dat heeft ons gemaakt tot wie we zijn: mensen die doen, die durven, die dingen oplossen en uitvinden. En die nog steeds fouten maken als basis voor wat ze verder bedenken, schrijven en ontwikkelen.

En we doen dat nog steeds: de afgelopen 50 jaar innoveerde zich wezenloos, bedacht wat nog niet bestond en probeerde het leven een fraaie vorm te geven.

Wij hadden de vrijheid – het falen – het succes – de verantwoordelijkheid. En we hebben geleerd daarmee om te gaan … en meer! Want we geven het ook weer door …

Daarom geef ik op 11-11-11 een feestje dat jullie aller aanwezigheid vereist.

Na zo’n dramatisch einde volgt meestal een gironummer.

Ik volsta met een groet.

Antos Szkudlarek

nonfiXe 02.11.11

Het politiebureau van La Goulette

‘C’est un homme!’ reageert de agent, onder de indruk van de actie van Jimmy Bond sneller dan zijn eigen schaduw, minder Lucky dan Luke en momenteel sans papiers in Tunis. Deel III van de treinroof in Tunis. Bronmateriaal voor de roman ‘Asfour, over verraad’ door Caro Sicking.

Het politie bureau van La Goulette staat hoog op elkaar in een bordes ontmoetende rode trappen. Een monumentaal pand dat op het punt van instorten staat. Gebroken ramen, krakkemikkige deuren en een wachtrijtje van drie verbonden stoelen die omvallen als je op een ervan gaat zitten. Vriendelijke mannen in pak lopen heen en weer. Marouan, rond de dertig, staat ons te woord. ‘Is meneer ziek?’ fluistert hij vragend in mijn oor. ‘Parkinson.’ Frank krijgt meteen een plastik witte tuinstoel aangeboden. Een grote spin links in de hoek boven de enige computer zorgt voor internet verbinding. ‘We komen om verklaringen van verlies te halen. Verlies van paspoort, van rijbewijs en zo’n beetje alles van waarde wat we bij ons hadden.’

Caro Sicking voor nonfiXe

‘Ik zie dat u gisteren aangifte heeft gedaan. U bent uit een rijdende trein gesprongen?? Als u even in de hal wilt wachten, dan komt een collega zo bij u.’ We gaan terug naar het setje van drie wankele stoelen. Na enige tijd komt een andere agent uit een andere kamer ons halen. Hij schrijft in nauwgezette letters naam en datum op de papiertjes die het verlies van identiteitspapieren moeten bevestigen. In dezelfde ruimte aan een ander bureau zit zijn collega luidruchtig te praten met een man en een vrouw en ook te schrijven. Onze briefjes worden op zijn bureau gelegd. Hij stopt zijn gesprek en kijkt ons aan. ‘Beroofd. Wat een schande.’ Hij zoekt steun met zijn blik bij het stel aan zijn bureau.’ ‘Niet alle Tunesiërs zijn zo,’ roept de vrouw. ‘Overal heb je goede en slechte mensen,’ zegt de man. De agent bestudeert ondertussen de briefjes. De naam Franciscus kan hij nauwelijks uitspreken, maar hij probeert het wel. Dan pakt hij zijn stempel. Oefent een paar keer op een leeg blaadje en zet vol zelfvertrouwen over het slagen van zijn missie een blauwe afdruk op het papiertje. ‘Voilà, u kunt naar de ambassade! Maar eerst nog even een handtekening halen bij mijn collega in de kamer hiernaast. Wacht u maar in het portaal.’ Weer gaan we op de invalide stoelenrij zitten. Inmiddels weten we hoe dat te doen zonder voorover te kieperen.

Bij Marouan in de kamer zit een oude krom gebogen vrouw met haar dochter. Ze roepen hard en bewegen met hun armen. Marouan probeert ze te sussen. Dat werkt averechts. Een collega schiet hem te hulp. De vrouwen bedaren wat. Dan worden wij geroepen. We staan naast de vrouwen voor het bureau met de enige computer. ‘Veel problemen,’ zegt Marouan verontschuldigend. Achter hem een archiefkast op twee linkerpoten. De rechtkant ligt op de grond. Stapels papier hangen uit de scheve kastdeur. Een briesje fluit door de gebroken ruiten. Het enige wat ontbreekt is het geluid van druppelend water uit het plafond. Maar het regent niet. De vrouwen praten door terwijl Marouan ons probeert te helpen. “Sorry voor het lange wachten.’ Hij zet zijn handtekening precies op de stempel. ‘Zo u kunt gaan.’

Als we in de felle zon de rode trap aflopen, rent hij ons achterna. ‘Hoe gaan jullie naar Tunis centrum?’ ‘Met de taxi.’ ‘Ik rijd mee.’ Even later razen we over de ring. Maximum snelheid: 90 km/u. De meter geeft 130 km/u aan. De politieman voorin, naast de taxichauffeur, zwijgt.

Frank kraakt, gekneusde ribben kleuren zijn rug blauw. ‘Moet je maar niet zo stom zijn om uit een rijdende trein te springen.’ ‘C’est un homme!’ reageert de agent, onder de indruk van de actie van Jimmy Bond sneller dan zijn eigen schaduw, minder Lucky dan Luke en momenteel sans papiers in Tunis.

Deel III uit de reeks Treinroof in Tunis. Deel I De boot naar Tripoli vaart niet, de boemel naar Sidi Bou Saïd gaat wel. Deel II Ik heet Ahmed. Als je iets nodig hebt, kun je me bereiken in kliniek El Manar.

nonfiXe, 12 – 13 oktober 2011, Tunis

Bronmateriaal voor de roman ‘Asfour, over verraad’ door Caro Sicking

Ik heet Ahmed. Als je iets nodig hebt, kun je me bereiken bij de kliniek El Manar.

Maar hij viel en de jongens kwamen weg. De deur sloot onverbiddelijk naadloos achter mijn vallende ster en de trein kart op haar gemak door. Het duurt nog minstens een kwartier voordat we in Tunis aankomen. Deel II van de treinroof in Tunis. Bronmateriaal voor de roman ‘Asfour, over verraad’ door Caro Sicking.

‘Stop! Stop de trein.’ Nergens zie ik een noodrem. Mensen staan op. Geruststellende woorden. ‘Overal is politie. Er overkomt hem niets. Ze pakken de dieven. Ne t’inquiètes pas.’

Caro Sicking voor nonfiXe

Zoals een lading tomaten uit een omgekieperde vrachtwagen over een bergachtige grintweg rolt, sommige rode rakkers geplet raken, andere doorrollen tot een steentje hen stopt en de weg eruitziet als een bloedbad voor wie niet weet waar al dat rode spul vandaan komt, zo ligt de rode broek op de grond voordat-ie uit het zicht verdwijnt door het raam van de rijdende trein. De rode broek van Frank met Frank erin.

We zaten te praten met een Libiër en een Tunesiër over de verschillende landen, Gaddafi en de aankomende verkiezingen, toen een jongen met een pet achterste voren op zijn hoofd een duik maakte naar de rugzak tussen Frank z’n benen en even pijlsnel uit de deur van de rijdende trein sprong die open werd gehouden door twee vrienden die tegelijkertijd naar buiten sprongen. Frank bedacht zich geen seconde en speerde erachter aan. Maar hij viel en de jongens kwamen weg. De deur sloot onverbiddelijk naadloos achter mijn vallende ster en de trein kart op haar gemak door. Het duurt nog minstens een kwartier voordat we in Tunis aankomen.

De Libische man met blond haar en blauwe ogen legt aan de andere reizigers uit wie wij zijn. Verontwaardiging alom,  steunbetuigingen en excuses. De Libiër probeert Frank te bellen. Verward geef ik het verkeerde nummer. Eindelijk komen we aan op Tunis station. Mijn voeten raken de grond niet, een wolk van Arabische mannen draagt me naar de politie post. Een dikke agent zit nietsvermoedend een sigaretje te roken op een bankje. Zes mannen roepen door elkaar heen het verhaal van de roof.

De agent neemt me mee naar een hok achter de kaartverkoop en begint driftig te bellen. ‘Shit, ik heb 52 in plaats van 54 gezegd,’ bedenk ik en vraag of ik nog een keer mag bellen met de telefoon van de Libiër. De mijne is leeg. Geen gehoor. Mijn telefoon gaat in het uit de muur hangende stopcontact van de ticketbox. Reizigers lopen langs mijn nog steeds druk gebarende begeleiders die me proberen op te beuren in het smalle gangetje naar het perron. Iemand zet me op een houten stoel. Dan belt Frank de Libiër. Hij is hard gevallen, maar in orde, zegt hij. Opluchting in de groep en ik ontspan wat.

‘Alsjeblieft, wat fluss,’ de Libische man steekt me een paar bankbiljetten toe. ‘Neem aan. Je hebt het nodig.’ Ik wil niet. ‘Jouw land is in oorlog. Je kunt het beter zelf gebruiken. Ik heb zelf ook bankpasjes.’ Hij dringt aan. ‘Het is niets.’ Dan geeft hij de 60 TDN aan een van de andere mannen en zegt hem mij dat geld te geven. ‘Pak aan,’ zeggen de Tunesiërs in het Frans. ‘Hij is een Libiër. Hij is rijk. Jij hebt het nodig. Je bent bestolen.’ Ze drukken het geld in mijn handen. De gever is weg.

‘Hij is op het politie bureau van La Goulette,’ zeg ik tegen de dikke agent die meteen met zijn collega belt. De Libische vrouwen komen het hok in. ‘Hoe heet je eigenlijk?’ Ze laten een flesje koele frisdrank achter op de wankele tafel. Dan komt de man. ‘Ahmed’, zegt hij. ‘Ik heet Ahmed. Als je iets nodig hebt, kun je me bereiken bij de kliniek El Manar. Daar ligt mijn broer. Ik ben er iedere dag.’

Ik loop alleen terug over de Avenue Bourguiba naar het hotel. Frank komt een paar uur later met de taxi die ik betaal met Libisch Tunesische Dinars waarop het hoofd van de verdreven dictator Ben Ali prijkt.

Deel II uit de reeks Treinroof in Tunis: Deel I Geen boot naar Tripoli, wel de boemel naar Sidi Bou Saïd. Deel III Het politie bureau van La Goulette

nonfiXe, 12 -13 oktober 2011, Tunis

Bronmateriaal voor de roman ‘Asfour, over verraad’ door Caro Sicking.

Geen boot naar Tripoli, wel de boemel naar Sidi Bou Saïd

De boot naar Tripoli vaart niet vandaag. We zitten in El Hana International hotel aan Avenue Bourguiba, Tunis. Om ons heen bedden en rolstoelen gevuld met Libische vrijheidsstrijders die naar Tunesië zijn gebracht om te herstellen. Kinderen met beide handen in het verband spelen in de lift. Deel I van de treinroof in Tunis. Bronmateriaal voor de roman ‘Asfour, over verraad’ door Caro Sicking.

De boot naar Tripoli vaart niet vandaag. Het schip ligt ergens in Griekenland waar het geladen wordt met duizenden flessen mineraalwater voor afgesloten Libische dorpen en steden. Gaddafi roert zich nog flink in Sirte en de berichtgeving over naderende val van die stad worden steeds meer in twijfel getrokken. Nog maar honderd pro-Gaddafi’s, zeggen de Freedom Fighters van de overgangsraad NTC. Waarom valt die stad dan alsmaar niet? vraagt de Tunesische ober zich af, terwijl hij de gewonden in het hotel verse muntthee brengt. We weten nog niet dat Muammar Gaddafi zelf zich tussen de laatste vechtersgroep bevindt.

Caro Sicking voor nonfiXe

We zitten in El Hana International hotel aan Avenue Bourguiba, Tunis. Om ons heen bedden en rolstoelen gevuld met Libische vrijheidsstrijders die naar Tunesië  zijn gebracht om te herstellen. Kinderen met beide handen in het verband spelen in de lift. Mannen met donkere ogen strompelen op krukken voorbij, onze blikken zoveel mogelijk mijdend. Het hotel is een hospitaal geworden. Er zijn geen toeristen. De enige Europeanen in het tien verdiepingen tellende gebouw, dat zijn wij. Naar Tunis gekomen om met een daarvoor gecharterd cruiseschip herstelde Freedom Fighters terug te brengen naar hun land. Over zee. Over land is te gevaarlijk en het duurt veel langer.

De uitnodiging kwam van een Tunesische vriend, met de vraag om de verhalen van Libiërs aan boord op te tekenen. Velen spreken enkel Arabisch. En ze zijn zwijgzaam, deze jongens die een oorlog hebben gevochten, argwanend tegenover vreemdelingen in de Libische enclave in Tunis.

El Hana is niet het enige hotel dat is omgeturnd tot ziekenboeg. Er zijn ongeveer 1 miljoen Libiërs doorgestroomd naar buurland Tunesië. Velen daarvan zitten in hotels en klinieken in Tunis. Op straat struikel je over de kraampjes met vlaggen, hangers, T-shirts en andere gadgets waarop het nieuwe Libië – rood/zwart/groen met witte halve maan en ster – schittert. Ondanks de sympathie die je voelt voor mensen die zich onder hun dictator uit vechten, is de sfeer beklemmend en bij tijden zelfs agressief. Niet vreemd overigens. Gewone jongens hebben ineens een wapen in hun handen gekregen en zijn gaan vechten, gewond geraakt, hebben kameraden verloren. Daarna zijn het geen gewone jongens meer. Bovendien hebben ze overduidelijk geld, de Libiërs. In tegenstelling tot de gastheren en vrouwen uit Tunesië die citronade en muntthee serveren met een glimlach maar voor wie melk niet meer voorradig is. De export van levensmiddelen naar buurland Libië heeft schaarste veroorzaakt en de prijzen in Tunesië omhoog gejaagd.

We ontbijten niet in El Hana tussen de vrijheidsstrijders die het buffet om acht uur ’s ochtends al geplunderd hebben. Een terras even verderop serveert goede koffie en croissants op de brede stoep in de zon.

Bericht van Mongi Farhani dat hij een dag later aan zal komen, wat betekent: vrij vandaag. Geen trip naar Tripoli en geen interviews met politici en facebook activisten. Carthago in de zon aan zee, een mooie bestemming.

De TGM rijdt met grote regelmaat tussen Tunis en Sidi Bou Saïd, veel stoppen, waarvan een in Carthago Hannibal. Schoolgaande kinderen springen op en af de rijdende trein, hangen in trosjes aan de buitenkant van deuren of houden deze open met hun lichaam. We rijden langs cruise schepen als flatgebouwen met daarop de spaarzame blanke blonde toeristen, geen Libiërs. Ieder station wordt vrolijk aangekondigd door gefluit van het locomotiefje en de zon schittert op de rails.

In Carthago zijn de straten verlaten. Grote witte huizen staan met gesloten luiken stil langs de weg. Deze rijke buurt is dood gevallen. Naast de geloken villa’s van ambassadeurs, voormalig regeringsfunctionarissen en al wat rijk is in dit arme land, liggen de ruïnes der Romeinen er even stil bij. De imposante archeologische sites zijn mensloos gelijk de straten. Carthago is thuis voor diverse gevallen machthebbers: Feniciërs, Romeinen, hedendaagse dictators. Megalomanie heeft eerst Bourguiba en later Ben Ali ertoe verleid om óp de site der antieken een paleis te bewonen. Groene wachthokjes voor bewakers meanderen mee met de witte paleismuur. Een trap verschaft rechtstreeks toegang. Grote lampen die ’s avonds de Thermen kunnen verlichten, wekken de verbeelding over feesten der dictators. Zou de dochter van Gaddafi, Aïsha die in het advocatenteam van Saddam Hoessein zat, hier haar verhouding met Berlusconi begonnen zijn? ‘Verboden te fotograferen in de richting van het paleis,’ staat op het bord naast een pad dat naar graven van Feniciërs leidt.

Terug in de trein met de open deuren en springende jongeren rijden we richting Sidi Bou Saïd, badplaats met wederom een paleis. Maar hier waren De Beauvoir en Sartre de dictator en ook ons voor. ‘Waar is de zee?’ ‘Door de Medina, langs de moskee, daar rechts en dan de trap af,’ antwoordt de man. Sidi Bou Saïd ligt op een berg. Om bij de zee te komen moet je eerst omhoog en daarna over een stenen trap naar beneden. (Bijna) vrijende paartjes bevolken de trappen. De meisjes luisteren verlegen opkijkend van onder hun hoofddoek naar lonkende woorden van bewonderaars. Iets wat een jaar geleden niemand durfde. ‘We gaan die trap straks niet naar boven lopen’, zeggen we na een kwartier afdalen en nog geen eind in zicht.

Uiteindelijk komen we langs een bouwplaats uit op de weg langszee. Aan de overkant is een kleine jachthaven met terras. Mensen flaneren over de boulevard. Een hond en kat imiteren een Disney film rondom een struik. Uiteindelijk verjaagt de kat de hond. Hier geen tekenen van oorlog. Hier geen bijtende armoede, geen vuilnis op straat, maar wel, zoals overal, gastvrije obers en koele citronade in de schaduw.

‘Je kunt alleen maar terug over de trap tenzij je een auto hebt.’ Hij glimlacht vriendelijk, zwarte tanden afgewisseld met gaten in zijn onderkaak. Voor ons lopen twee vrouwen en een blonde man. Een van de vrouwen draagt een niqab, de andere heeft gewoon een hoofddoek zoals de meesten. De man loopt voorop en wacht regelmatig goedmoedig grapjes makend. De vrouwen lachen en zuchten, trekken een sprintje omhoog om daarna stil te vallen. Schoenen uit, schoenen aan. ‘Kijk hij is ook een man, en hij hijgt ook,’ lacht een van hen en wijst naar Frank, terwijl we hen langzaam inhalen, door hen ingehaald worden en elkaar zo telkens passeren op de berghelling.

Het blijken drie Libiërs. De man is op pad met vrouwen van zijn broers. Eén broer ligt in Tunis in de El Manar kliniek waar zijn been behandeld wordt, twee schotwonden. Tunesië heeft de hele familie welkom geheten, zoals bij velen en volgens de wetten der gastvrijheid.

Frank en de man praten over voetbal, terwijl ik met de vrouwen voorop loop. We lachen om onze slechte conditie op deze lange bergtrap in de zon. De vrouw met de niqab wuift deze omhoog, ik kijk haar recht in haar bruine ogen, ‘pfffff, te heet’ en gezusterlijk klimmen we verder. Boven nemen we afscheid, zij gaan rechts, wij links en we kopen de enige souvenir van deze reis: een handje van Fatima voor een van onze dochters.

Op het station van Sidi Bou Saïd ontmoeten we onze Libische vrienden opnieuw. Vreemd omdat de meeste Libiërs in grote auto’s rondgereden worden. In de nu drukke trein raken we verspreid, maar de man zit tegenover ons, naast een Tunesische man. We raken gevieren in gesprek. Zij spreken Arabisch met elkaar en wij Engels met de Libiër en Frans met de Tunesiër. Toch is het een wonderwel begrijpelijke conversatie. Onze Libische vriend verwacht ieder moment een oproep voor de boot om met zijn familieleden terug naar huis te keren. Dezelfde boot als waar wij op wachten?

De jongen uit Tunesië ziet meer toekomst in Europa, Frankrijk met name, maar hij weet nog niet hoe dat aan te pakken. Nu werkt hij onder zijn kunnen in een hotel voor weinig loon.

Om ons heen raakt de coupé steeds leger. Alle jongeren zijn uitgestapt op drie na. Twee van hen hangen vertrouwd in de deur die ze zo open houden. We passeren het enige station waar de trein niet stopt, maar wel vertraagt. Een van de jongens schiet razendsnel tussen Frank z’n benen en grist zijn rugzak weg. In een flits springt hij uit de rijdende trein, gevolgd door de twee ‘portiers’. Frank is ook razendsnel. Hij springt de jongeren na… door de nog open deuren die na hem sluiten en verhinderen dat de Libiër ook jumpt. Ik zie de rode broek van Frank neer storten op, ja op wat…?

Deel I uit de reeks Treinroof. Deel II Ik heet Achmed. Als je iets nodig hebt, kun je me bereiken bij de kliniek El Manar. Deel III Het politie bureau van La Goulette

nonfiXe, 12 – 13 oktober 2011, Tunis

Bronmateriaal voor de roman ‘Asfour, over verraad’ door Caro Sicking

Betekenis geven

Verhaallijnen (storylines) brengen en houden mensen met verschillende, elkaar overlappende percepties, belangen, drijfveren, dromen, ambities, achtergronden en verstandhouding bij elkaar. Ze vormen het cement tussen de bouwstenen (woorden, zinnen, alinea’s) van het discours.

Met elkaar  van gedachten wisselen op een bepaald niveau (politiek, wetenschappelijk, alledaags), in samenhangende begrippen, metaforen en verhaallijnen , schept een band – ongeacht het onderwerp van gesprek – en geeft betekenis aan de wereld om ons heen. Filosofen noemen mensen die een dergelijke communicatieve band met elkaar hebben een ‘discours coalitie’. Discours coalities zijn losse, in elkaar over vloeiende netwerken van mensen met hun eigen, typerende vertogen, die maken dat deelnemers aan het netwerk die verder niks met elkaar gemeen hebben, elkaar toch begrijpen. Verandert de insteek van een vraagstuk, dan wordt ook het jargon aangepast. Een bolide die in de jaren 70 werd aangeduid als ‘grote benzineslurper’, omdat ruwe olie toen als gevolg van een boycot  door olie producerende landen schaars en dus duur was, krijgen nu het predicaat ‘high carbon’, omdat ze relatief veel kooldioxyde (CO2) uitstoten, wat in de atmosfeer een broeikaseffect teweeg brengt.

De oude Grieken hadden meer dan twee millennia geleden al door dat, om belangrijke boodschappen bij mensen tussen de oren te krijgen, verhalen nodig zijn. Hoe groter de boodschap hoe groter het verhaal. De Bijbel, de Thora en de Koran bevatten veel van die in verhalen, fabels en parabels verpakte boodschappen. Maar er zijn ook minder verheven, alledaagse manieren om via verhalen met anderen te communiceren. Kinderen krijgen bepaalde levenslessen al op vrij jonge leeftijd via sprookjes toegediend. Later leren ze van Harry Potter hun fantasie te gebruiken. Ze krijgen zelfvertrouwen van Robin Hood en Frodo. Alle films, toneelstukken, schilderijen, gedichten, romans en essays bevatten metaforen, verhaallijnen, lessen. Sommige zijn expliciet, andere liggen impliciet verborgen tussen de woorden en de dingen. Schrijvers, tekenaars, kunstschilders, toneelspelers en prekers verstaan de kunst – de één beter dan de ander – om langs deze indirecte weg boodschappen over te brengen.

Voormalig vice-president van de Verenigde Staten, Al Gore, gebruikte een soortgelijke methode om de milieuproblematiek onder de aandacht van een groot publiek te brengen. Complexe problemen, grote verhalen, ingenieuze techniek en het nodige kabaal om op te vallen. De DVD-boxen met BBC documentaires over het leven op Aarde en de Natuur, die in de slipstream van het door Al Gore gestarte discours gretig aftrek vonden,  moeten in hetzelfde licht worden bezien. Ze vormen als het ware een vertaling van Gore’s door beamers uitvergrote grafieken in dure congrescentra naar de vertrouwde tv en Play Station bij de mensen thuis, waar Gore moet concurreren met al die andere kijkbuis helden.

Verhaallijnen (storylines) brengen en houden mensen met verschillende, elkaar overlappende percepties, belangen, drijfveren, dromen, ambities, achtergronden en verstandhouding bij elkaar. Ze vormen het cement tussen de bouwstenen (woorden, zinnen, alinea’s) van het discours.

Schrijvers en andere kunstenaars zetten accolades bij ontwikkelingen, gedachten en gebeurtenissen. Ze selecteren, organiseren en interpreteren, ze geven er betekenis aan. Door op het oog irrelevante issues, technologieën en ideeën uit te filteren of te simplificeren, creëren ze een effectieve, begrijpelijke boodschap. Kunstenaars accentueren door middel van overdrijving, vormgeving, stijl en framing. Framing is de inkadering van een issue. Een frame is ‘een perspectief van waaruit een amorfe, slecht gedefinieerde, problematische situatie betekenis krijgt en aangepakt kan worden’[1]. Doorlopend framen en reframen helpt mensen om het niet-lineaire karakter van ontwikkelingen, gedachten en gebeurtenissen te herkennen en te erkennen.

In een samenleving die bol staat van de informatie, waar mensen via skype, facebook en twitter op elk uur van de dag en de nacht overal ter wereld bereikbaar zijn, waar wetenschappelijke artikelen vrij beschikbaar zijn voor iedereen en mensen dreigen te bezwijken onder de impulsen die overal vandaan komen, in die samenleving doen wellicht ook wetenschappers er verstandig aan om niet alleen onderzoeksresultaten te produceren, maar zich ook te verdiepen in hoe je mensen bereikt en raakt.

nonfiXe, 15 juni 2011


[1] Rein and Schon, Reframing policy discourse, eds. F. Fischer and J. Forester, 1993, pp 146, London UCL Press.